Berichten

Grotere kans op naheffing na verdwijnen VAR

Na het verdwijnen van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) zijn de mogelijkheden voor de Belastingdienst om aan opdrachtgevers van (vermeende) ZZP-ers naheffingsaanslagen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen op te leggen aanzienlijk ruimer. Dit schrijft staatssecretaris van Rijn van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer.

Modelovereenkomsten
In de zorgsector wordt nu al gewerkt met modelovereenkomsten tussen opdrachtgever en opdrachtnemers.
Als met maar vooral volgens deze door de Belastingdienst goedgekeurde overeenkomsten wordt gewerkt is de opdrachtgever gevrijwaard van naheffingen. Dat luister echter nauw: niet alleen wat op papier staat moet dus kloppen, de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden moet conform de schriftelijke afspraken geschieden. Zo niet, dan kunnen er alsnog naheffingen en boetes worden opgelegd. Dit gaat na het verdwijnen van de VAR voor alle sectoren gelden.

Ook individuele opdrachtgevers kunnen zelf opgestelde of aangepaste overeenkomsten die zij wensen te hanteren afstemmen met de Belastingdienst. Dat kan soms nodig zijn omdat de voorbeeldovereenkomsten bepalingen bevatten die ongewenst zijn in die specifieke situatie, bijvoorbeeld omdat de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden afwijkt van wat in de voorbeeldovereenkomst staat. Het is dan wel verstandig om vooraf zekerheid te verkrijgen.

De nieuwe regels gaan pas per 1 januari 2016 in, maar het mag duidelijk zijn dat het opstellen van de juiste overeenkomsten de nodige tijd vergt. Daarna zal er bovendien dus nog afstemming met de Belastingdienst moeten plaatsvinden.

Volgens AG is iPad een computer

Onder de oude regeling in de loonbelasting voor vergoeding van kosten was het onderscheid tussen computers en communicatieapparatuur van belang. Om computers belastingvrij te vergoeden of te verstrekken moesten zij voor 90% of meer zakelijk worden gebruikt. Voor communicatiemiddelen volstond 10% zakelijk gebruik. Dat wettelijke onderscheid hield geen rekening met de opkomst van hybride apparaten die kenmerken van beide categorieën vertonen, zoals tablets. Eind 2014 ontstond veel ophef door een uitspraak van Hof Amsterdam. Het hof merkte de door een werkgever aan alle werknemers in vaste dienst verstrekte iPads aan als communicatiemiddel. Hoewel door de verplichte toepassing van de werkkostenregeling per 1 januari 2015 het belang van het onderscheid met name bij oude gevallen is gelegen, stelde de staatssecretaris van Financiën toch beroep in cassatie in.

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) is van mening dat het hof de iPads ten onrechte als communicatiemiddel heeft aangemerkt. Volgens de AG wordt de indeling in een categorie bepaald door:
(i) de mate waarin het apparaat bedoeld is voor taken die ook met een computer kunnen worden verricht, en
(ii) de mate waarin het apparaat als communicatiemiddel functioneert.
Uit de hoeveelheid functies van een iPad volgt niet dat de iPad hoofdzakelijk is gericht op of bedoeld voor communicatie. Uit onderzoek naar het gebruik van tablets blijkt dat deze slechts in beperkte mate als communicatiemiddel worden gebruikt.
Hof Amsterdam heeft bij zijn beschouwing niet alle functies van de iPad in onderlinge samenhang in aanmerking genomen, maar zich beperkt tot een beoordeling van de kantoorfuncties. De AG rekent het hof met name aan dat de mogelijkheid om een toetsenbord aan te sluiten niet in de beoordeling is betrokken. Volgens de AG is de communicatiefunctie van de iPad ondergeschikt aan de overige functies en taken van het apparaat. Daarom moet de iPad worden aangemerkt als computer en omdat in deze procedure vaststaat dat niet aan de eis van voldoende zakelijk gebruik is voldaan, is de verstrekking van de iPads belast. Het oordeel van de Hoge Raad in deze zaak moet worden afgewacht.

Wisseling auto van de zaak en bijtelling privégebruik

Het blijft kennelijk lastig om in te zien wat de gevolgen zijn van het intrekken van een verklaring geen privégebruik auto in de loop van een kalenderjaar. Dat gebeurt nogal eens na een wisseling van auto. Ongeacht het aantal auto’s dat in een jaar ter beschikking heeft gestaan is de bijtelling voor privégebruik van toepassing wanneer meer dan 500 kilometer privé is gereden in dat jaar.

Een werknemer hield over de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 april 2013 een sluitende rittenadministratie bij voor zijn auto van de zaak. Volgens de rittenadministratie heeft hij in deze periode in totaal 41 privékilometers gereden. Vervolgens verzocht hij om intrekking van de verklaring geen privégebruik, omdat hij na de wisseling van auto verwachtte meer dan 500 privékilometers te gaan rijden. De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag loonheffingen op waarin rekening werd gehouden met de cataloguswaarde van de eerste auto.
Volgens de werknemer was de eerste auto niet ook voor privédoeleinden aan hem ter beschikking gesteld door de werkgever. In zijn optiek moesten de 41 privékilometers tegen de waarde in het economisch verkeer bij hem worden belast en moest de bijtelling voor de eerste auto achterwege blijven.

In de wet staat dat een auto geacht wordt ook voor privégebruik ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat het privégebruik op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer bedraagt. De Hoge Raad heeft jaren geleden al geoordeeld dat een verbod op privégebruik van een auto geen rol speelt bij de vraag of aan de werknemer een auto ter beschikking is gesteld. De opvatting van de werknemer dat per auto bekeken moet worden of sprake is van privégebruik, volgt de rechtbank niet. De Hoge Raad heeft in 1997 al eens beslist dat bij gebruik van meerdere auto’s van de zaak in een kalenderjaar op jaarbasis moet worden bekeken of de kilometergrens is overschreden. In dit geval stond vast dat de werknemer in het kalenderjaar met de tweede auto meer dan 500 kilometer privé heeft gereden en dus gold de bijtelling voor het hele kalenderjaar. Hof Den Haag sloot zich in hoger beroep bij het oordeel van de rechtbank aan.

Gevolgen wisseling van auto van de zaak

Het blijft kennelijk lastig om in te zien wat de gevolgen zijn voor de bijtelling wegens privégebruik bij een verandering van auto in de loop van een jaar. Een aardig voorbeeld vormt de vervanging van een auto met 25%-bijtelling door een auto met 0%-bijtelling. Ongeacht het bijtellingspercentage blijft de bijtelling voor privégebruik alleen achterwege wanneer niet meer dan 500 kilometer privé is gereden in een kalenderjaar.

Een werknemer reed in de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 juli 2013 met een auto van de zaak die onder de 25%-bijtelling viel. In deze periode hield hij een sluitende rittenadministratie bij. Het aantal privékilometers in die periode was lager dan 500. Vanaf 29 juli had de werknemer een auto van de zaak die onder de 0%-bijtelling viel. Vanwege dat bijtellingspercentage meende de werknemer dat hij geen rittenadministratie hoefde bij te houden. Het gevolg daarvan was dat hij niet kon aantonen dat hij in het hele kalenderjaar 2013 niet meer dan 500 km privé had gereden. Daardoor was voor het gehele jaar de bijtelling wegens privégebruik van toepassing, ondanks de sluitende rittenadministratie over het eerste halfjaar.

Belastingplichtig in Nederland als ook in België wordt gewoond?

Een huisarts en zijn vrouw bezitten in Nederland een woning, maar wonen in een huurhuis in België. Zij stellen dat ze in 2001 zijn verhuisd naar het huurhuis in België en daarom niet belastingplichtig zijn in Nederland voor de afkoop van een oudedagslijfrente, een stamrecht en de liquidatie-uitkeringen uit twee BV’s. De Nederlandse woning kan volgens hen niet kwalificeren als een duurzaam verblijf, omdat deze zo beschadigd is dat deze niet meer op normale wijze bewoond kan worden. Dit blijkt uit het lage verbruik van gas, licht en water. De inspecteur heeft echter voldoende aangetoond dat het middelpunt van hun levensbelangen in Nederland ligt, aldus het hof. De Hoge Raad bevestigt deze uitspraak.

Geen fictieve erfrechtelijke verkrijging

De Successiewet 1956 regelt de belastingheffing over schenkingen en nalatenschappen. Deze wet bevat een aantal fictiebepalingen. Een daarvan merkt als een verkrijging krachtens erfrecht aan de aangroei van blote naar volle eigendom van een goed waarvan de erflater een vruchtgebruik had. De erflater wordt geacht het vruchtgebruik van een goed te hebben gehad als hij aan degene ten laste van wie het genot van het goed komt niet jaarlijks daadwerkelijk 6% van de waarde van het goed betaalt. Een fictieve erfrechtelijke verkrijging verhoogt het bedrag waarover erfbelasting betaald moet worden.

De Belastingdienst corrigeerde de hoogte van een erfrechtelijke verkrijging volgens de aangifte erfbelasting met een fictieve verkrijging van € 375.000. De erflater had enkele jaren voor zijn overlijden een schenking gedaan door aan ieder van zijn kinderen een dergelijk bedrag rentedragend schuldig te erkennen. De rente bedroeg 6% en werd jaarlijks vooruit betaald. Volgens de Belastingdienst was over de periode van 23 maart 2007 tot en met 31 maart 2007 geen rente betaald. De eerste rentebetaling had volgens de omschrijving betrekking op de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008. Dat was voor de Belastingdienst aanleiding om de schuldig gebleven schenking als fictieve erfrechtelijke verkrijging aan te merken.

Volgens de akte van schuldigerkenning zou “op één april tweeduizendzeven over het alsdan sedert de datum van de akte tot en met eenendertig maart tweeduizendacht verstreken tijdvak” rente worden betaald. De Rechtbank Den Haag legde deze bepaling zo uit dat de eerste rentebetaling van € 45.000 betrekking had op de periode van 23 maart 2007 tot en met 31 maart 2008. Het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 gaat uit van betaling van rente achteraf. Door 6% rente vooraf te betalen heeft de erflater meer rente betaald dan waartoe het Uitvoeringsbesluit hem verplichtte. Daarom was van een fictieve verkrijging geen sprake

Lening onzakelijk geworden door handelen schuldeiser

Een lening tussen gelieerde partijen is onzakelijk als de geldverstrekker een debiteurenrisico loopt dat een onafhankelijke derde niet zou hebben geaccepteerd. Behoudens bijzondere omstandigheden wordt ervan uitgegaan dat het debiteurenrisico is aanvaard met de bedoeling het belang van de gelieerde partij te dienen. Een eventueel verlies op de geldlening komt niet in mindering op de winst of het inkomen van de geldverstrekker. Een lening kan aanvankelijk zakelijk zijn, maar tijdens de looptijd onzakelijk worden. Ook dan geldt dat een eventueel verlies niet (meer) in mindering komt op de winst of het inkomen.

Een dga, die een lening had verstrekt aan zijn BV, heeft volgens de rechtbank gedurende de looptijd van de lening zijn positie als schuldeiser verslechterd. Met instemming van de dga wijzigden de BV en de bank de bestaande kredietovereenkomst. De kredietfaciliteit van de BV werd daardoor uitgebreid, maar de BV moest extra zekerheden geven. De dga moest zich borg stellen en de bank stelde als voorwaarde dat de door hem aan de BV verstrekte lening werd achtergesteld bij de kredieten van de bank. Door de verslechtering van zijn positie als schuldeiser te accepteren werd de lening aan de BV onzakelijk. Volgens de rechtbank zou een onafhankelijke derde het door de dga geaccepteerde debiteurenrisico niet hebben genomen. Gevolg van de onzakelijkheid van de lening was dat de latere afwaardering niet aftrekbaar was van het inkomen van de dga.

Depotstelsel komt er definitief niet

Volgens een bericht op de website van de Belastingdienst komt het depotstelsel er niet. Dat betekent dat de g-rekeningen blijven bestaan. Het depotstelsel zou aanvankelijk per 1 januari 2014 worden ingevoerd. In de periode van 1 juli 2014 tot 1 juli 2015 zouden de bestaande g-rekeningen door een depot worden vervangen. Het systeem van de g-rekeningen wordt volgens het bericht toekomstbestendig gemaakt. Wat dat inhoudt is nog niet duidelijk. De systematiek van vrijwaring door storting op de g-rekening verandert niet. Ook de doelgroepen veranderen niet.

De invoering van een verplichte g-rekening voor niet-gecertificeerde uitzendondernemingen gaat voorlopig niet door. Ook de mogelijke uitbreiding voor zzp’ers om een g-rekening te openen wordt niet verder onderzocht.

Studerend Kind

Studerend kind? Makkelijker kunnen we het niet maken. Wel iets goedkoper.  

We willen natuurlijk allemaal graag dat onze kinderen studeren. Het is een investering in hun toekomst en wie weet, nemen ze later de zaak wel van u over. Maar zo’n studie is niet alleen tijdrovend, het kost ook het nodige. En de belastingregels zijn wat gewijzigd, dat maakt het er niet eenvoudiger op. Gelukkig is er toch een manier om uw kinderen fiscaal aantrekkelijk door hun studie te helpen. Financieel dan, dat studeren moeten ze toch echt zelf doen.

 

Toekomstig fiscaal voordeel

Per 1 januari 2015 vervalt de aftrek voor kosten van levensonderhoud voor kinderen jonger dan 21 jaar. Uw kind kan wel zelf fiscaal voordeel behalen door directe studiekosten (collegegeld, computerkosten, examengeld en dergelijke) af te trekken bij de aangifte inkomstenbelasting. Dat is vooral handig als uw kind geen of een laag belastbaar inkomen heeft. Die studie-uitgaven worden dan als persoonsgebonden aftrek naar de toekomst verlegd. En na de studie verrekent uw kind die aftrek met het belastbaar inkomen. Uw kind bouwt zo dus een toekomstig voordeel op.

Lenen en terugbetalen

Het lastige is dat uw kind die studiekosten waarschijnlijk niet zelf kan betalen (anders hoeft u niet bij te springen, nietwaar?). Maar het is wel een voorwaarde voor aftrek dat de kosten gemaakt worden door het kind zelf. De oplossing is dat u uw kind geld leent. Om te voorkomen dat de belastingdienst die lening als schenking ziet, rekent u 6% rente en maakt u een leenovereenkomst. Vermeld daarin het doel van de lening en een terugbetalingsverplichting. En dat terugbetalen kan dan weer eenvoudig door de jaarlijkse schenkingsvrijstelling van € 5.277 te benutten.

Studie fiscale aftrekpost

Ook zonder de aftrek voor de kosten van levensonderhoud van uw studerende kind is er zo dus fiscaal voordeel te behalen. De studie wordt er niet makkelijker van. Maar wel wat goedkoper.

 

Ontslag op staande voet na niet toegestane vakantie

De enige werknemer en directeur van een BV werd op staande voet ontslagen omdat hij ondanks een geweigerd verzoek om vakantiedagen op te nemen toch op vakantie ging. Kort voor het indienen van het vakantieverzoek had de andere werknemer van de BV ontslag genomen. De werkgever weigerde de gevraagde vakantie met een beroep op zwaarwichtige bedrijfsbelangen. De werknemer bestreed het ontslag op staande voet, maar zowel in eerste aanleg bij de kantonrechter als in hoger beroep bij het gerechtshof bleef het ontslag in stand. De werknemer had geen zwaarwegende omstandigheden aangevoerd om juist in de door hem gewenste periode met vakantie te gaan, terwijl de werkgever bij gebrek aan adequate vervanging vooral de verzochte duur van de vakantie te lang vond. Daar kwam nog bij dat de werknemer op dat moment onvoldoende vakantiedagen had opgebouwd om de gewenste periode afwezig te zijn. De weigering van de werkgever om in te stemmen met een vakantie van de gevraagde duur was gerechtvaardigd. Het vervolgens zonder bericht van verhindering wegblijven van het werk leverde de voor ontslag op staande voet benodigde dringende reden op. Door weg te blijven zette de werknemer zijn werkgever voor het blok en kwamen de activiteiten stil te liggen. Vanuit zijn functie van directeur had de werknemer een grotere mate van verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering dan een andere werknemer.

De wettelijke regeling voor het vaststellen van vakantie van een werknemer is als volgt. De werkgever stelt de vakantie vast in overeenstemming met de wensen van de werknemer, tenzij er gewichtige redenen zijn om de vakantie niet toe te staan. De werkgever moet binnen twee weken beslissen op een verzoek om vakantiedagen vast te stellen. Doet de werkgever dat niet, dan wordt de vakantie geacht volgens de wensen van de werknemer te zijn vastgesteld. Een voorbeeld van een gewichtige reden om een vakantieverzoek te weigeren is dat door de afwezigheid van de werknemer de gang van zaken in het bedrijf wordt ontwricht.