Berichten

VAR ook na 1 januari 2016: uitstel invoering modelovereenkomsten

De VAR wordt toch niet afgeschaft op 1 januari 2016. De invoering van het systeem van modelovereenkomsten wordt uitgesteld tot 1 april 2016. Daarna geldt een coulanceperiode tot 1 januari 2017 waarin opdrachtgevers en opdrachtnemers de tijd krijgen om hun werkwijze aan te passen aan een werkwijze die in een modelovereenkomst staat. Dit schrijft staatssecretaris Wiebes in een brief aan de Eerste Kamer. Hij vraagt daarin de behandeling van het wetsvoorstel aan te houden. Zo creëert hij tijd om meer modelovereenkomsten te beoordelen en te publiceren en kan hij samen met belangenorganisaties een transitieplan bedenken voor een soepele overgang naar het nieuwe systeem.

Inmiddels zijn in samenwerking met VNO-NCW en MKB-Nederland algemene modelovereenkomsten met voorbeeldbepalingen opgesteld en gepubliceerd. Deze overeenkomsten betreffen:

  • de modelovereenkomst die kan worden gebruikt in de situatie waarin de opdrachtnemer de arbeid niet persoonlijk hoeft te verrichten;
  • de modelovereenkomst tussenkomst (intermediairs);
  • de modelovereenkomst geen werkgeversgezag.

Het wetsvoorstel heeft geen terugwerkende kracht. De vrijwarende werking van de VAR voor de opdrachtgever blijft daarom van kracht totdat het systeem van modelovereenkomsten in werking treedt.

Transitievergoeding: de voorwaarden en uitzonderingen

Vanaf 1 juli 2015 geldt bij beëindiging of niet verlenging van een arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever in principe altijd een transitievergoeding. Deze vergoeding is een recht dat de werknemer heeft opgebouwd, te vergelijken met het recht op uitbetaling van niet genoten vakantiedagen. Uiteraard zijn er ook uitzonderingen. BDO zet een aantal voorwaarden en uitzonderingen op een rij.

De transitievergoeding is alleen verschuldigd als het initiatief tot beëindiging van de werkgever is uitgegaan, of indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na het einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet. Ook bij de opzegging door de werkgever waarbij de werknemer instemt is een transitievergoeding verschuldigd. Bijkomend voordeel voor de werknemer is dat hij aansluitend gewoon in aanmerking komt voor een WW-uitkering als hij aan de voorwaarden voldoet De transitievergoeding is in de plaats gekomen van de tot 1 juli 2015 bestaande ontslagvergoedingen, zoals de vergoeding naar billijkheid volgens de kantonrechtersformule bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de vergoeding als er sprake was van een kennelijk onredelijk ontslag. De berekeningsmethode die leidt tot het door de werkgever verschuldigde bedrag aan transitievergoeding is in de wet vastgelegd.

Geen transitievergoeding verschuldigd

De transitievergoeding is niet verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst:
  1. plaatsvindt voordat de werknemer 24 maanden in dienst is;
  2. plaatsvindt voorafgaand aan de dag, waarop de werknemer de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en de gemiddelde omvang van de door hem verrichte arbeid ten hoogste 12 uur per week heeft bedragen;
  3. het gevolg is van het bereiken door de werknemer van de AOW-gerechtigde dan wel andersluidende pensioengerechtigde leeftijd waarvoor bij een ontslag voor de AOW-leeftijd een objectieve rechtvaardigingsgrond moet bestaan;
  4. het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Het kabinet heeft als voorbeelden genoemd zaken als:
  • diefstal;
  • verduistering;
  • bedrog;
  • een vertrouwensbreuk;
  • herhaaldelijk verzuim ten aanzien van controlevoorschriften bij zieke;
  • veelvuldig te laat komen;
  • een werknemer die op oneigenlijke wijze heeft geprobeerd zijn productiecijfers gunstiger voor te stellen en hierdoor het vertrouwen van de werkgever ernstig beschaamt;
  • plaatsvindt op initiatief van de werknemer tenzij er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de kant van de werkgever;
  • het gevolg is van een faillissement, surseance van betaling of de toepasselijkheid (bij een eenmanszaak) van de wet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen).

Hoogte vergoeding

Alleen de duur van het dienstverband is bepalend voor de hoogte van de transitievergoeding. De vergoeding bedraagt voor de eerste tien dienstjaren 1/6 maandsalaris voor iedere zes maanden, dat de werknemer in de onderneming werkzaam is geweest, ofwel: 1/3 maandsalaris per dienstjaar. De dienstjaren boven tien worden ‘beloond’ met 1/4 maandsalaris voor iedere zes maanden (1/2 maandsalaris per dienstjaar). De vergoeding bedraagt echter maximaal € 75.000, of één bruto jaarsalaris als dat hoger is dan € 75.000. Dit maximumbedrag
van € 75.000 wordt jaarlijks geïndexeerd. Als het dienstverband onderbroken is geweest, telt de periode van de onderbreking niet mee voor het recht op een transitievergoeding.

Overgangsregeling

Voor werknemers van 50 jaar of ouder met minimaal 10 dienstjaren geldt tot 1 januari 2020 een overgangsregeling. Deze houdt dat ze vanaf de leeftijd van 50 jaar één maandsalaris per dienstjaar opbouwen. Er ook een overgangsregeling tot 1 januari 2020 voor de kleine mkb-werkgever. Als er sprake is van ontslag om bedrijfseconomische redenen en er is sprake van slechte financiële omstandigheden aan de kant van de werkgever dan telt de periode vóór 1 mei 2013 niet mee voor de hoogte van de transitievergoeding. Er gelden drie stringente cumulatieve vereisten waar de mkb-werkgever aan moet voldoen alvorens een beroep kan worden gedaan op deze overgangsregeling, te weten:
  1. de onderneming heeft over de drie boekjaren voor het jaar van ontslag verlies geleden;
  2. het eigen vermogen was aan het einde van het boekjaar voor het jaar van ontslag negatief;
  3. de waarde van de vlottende activa was aan het einde van het boekjaar voor het jaar van ontslag kleiner dan de schulden van de onderneming met een resterende looptijd van maximaal één jaar.
Het heeft voor de werkgever geen zin om zijn bedrijf op te splitsen in kleine werkmaatschappijen omdat voor de vraag of sprake is van een kleine werkgever gekeken wordt naar de groep.

Algemene voorwaarden krachteloos bij niet-naleving informatieplicht

Hanteert uw cliënt algemene voorwaarden? Let wel, voordat hij kan profiteren van het gemak van algemene voorwaarden, moet hij eerst aan enkele wettelijke vereisten voldoen. De belangrijkste hiervan is de informatieplicht. Uw cliënt moet als gebruiker (verkoper) de afnemer (koper) voldoende in de gelegenheid stellen om kennis te nemen van de algemene voorwaarden. Het al dan niet voldoen aan deze informatieplicht levert regelmatig discussies op over het toepassingsbereik van de algemene voorwaarden. Als hieraan niet is voldaan, maken de voorwaarden immers geen deel uit van de gesloten overeenkomst.
De koper neemt kennis van de algemene voorwaarden wanneer de verkoper deze aan hem/haar overhandigt. Pas wanneer dat niet kan, moeten de voorwaarden op een andere wijze aan de koper kenbaar worden gemaakt. De praktijk laat zien dat de informatieplicht nogal eens in de vergetelheid geraakt. Vooral als koper en verkoper al jaren met elkaar zaken doen, waarbij orders vaak digitaal of telefonisch worden geplaatst.

Tip

Algemene voorwaarden zijn gestandaardiseerde afspraken. Hiervoor lenen zich uiteraard vooral afspraken die bij vrijwel elk contract moeten worden gemaakt, zoals afspraken over:

de totstandkoming van de overeenkomst;
de leveringstermijnen;
de prijzen;
de betalingswijze;
de verzuim- en schadeplichtigheid van de wederpartij;
het eigendomsvoorbehoud;
de incasso;
de beperking (of uitsluiting) van aansprakelijkheid (exoneratie).

Staatssecretaris Wiebes wil af van VAR per 1 januari 2016

De staatssecretaris van Financiën, Eric Wiebes, dringt er bij de Eerste Kamer op aan het wetsvoorstel Deregulering beoordeling arbeidsrelaties per 1 januari 2016 in werking te laten treden. Als dat gebeurt, verdwijnt de VAR per 1 januari aanstaande. Bij het inlenen van personeel en het uitbesteden van werk kan dan alleen nog maar zekerheid verkregen worden over het wel of niet inhouden van loonbelasting en premies, als de overeenkomst is goedgekeurd door de Belastingdienst. De overeenkomst hoort dan ook naar de letter te worden uitgevoerd.

Wel of geen dienstbetrekking?

Bij de Memorie van Antwoord heeft staatssecretaris Wiebes een concept gevoegd van een wijziging van het Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965. Daarin wordt onder meer geregeld dat indien de Belastingdienst heeft goedgekeurd dat wanneer er op basis van de overeenkomst geen echte dienstbetrekking bestaat, er ook geen fictieve dienstbetrekking is op basis van de zogeheten gelijkgesteldenregeling of thuiswerkersbepaling. Zo’n fictieve dienstbetrekking is er al vrij snel: namelijk wanneer men doorgaans tenminste 2 dagen per week gedurende een periode langer dan een maand arbeid verricht. Alleen als de opdrachtnemer een ‘echte zelfstandige’ is, geldt de fictie niet. Maar dat zal de opdrachtgever dan moeten aantonen.

Goedgekeurde overeenkomst

Het wordt voor de inleners van personeel en degenen die werk uitbesteden nu echt de hoogste tijd om actie te ondernemen. De Belastingdienst zal op korte termijn weliswaar modelovereenkomsten publiceren die door iedereen gehanteerd mogen worden, maar die zullen in veel gevallen op maat gemaakt moeten worden. Beschikt u op 1 januari 2016 (of daarvoor al, als de overeenkomst eerder wordt afgesloten maar na 1 januari 2016 doorloopt) niet over een goedgekeurde en toepasbare overeenkomst? Dan is het risico op naheffingen mogelijk aanzienlijk. Want de uitzondering dat de bepalingen rond de fictieve dienstbetrekking niet van toepassing zijn, geldt alleen als er een goedgekeurde overeenkomst is.

Aangepast ontslagrecht: zes stappen voor opzegging zonder UWV

Sinds 1 juli 2015 zijn de regels over beëindiging van arbeidsovereenkomsten veranderd en kan de

werkgever alleen de arbeidsovereenkomst van zijn medewerkers opzeggen als er aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De twee voorwaarden die gelden voor het opzeggen van een arbeidsovereenkomst zijn:
1. Er moet een redelijke grond voor de opzegging zijn;
2. Herplaatsing binnen een redelijke termijn, al dan niet na scholing, is niet mogelijk of is niet aan de orde. Herplaatsing ligt niet in de rede bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.

Opzegging zonder toestemming UWV en kantonrechterontslagrecht.JPG

Een werkgever kan bij de werknemer polsen of deze bereid is in te stemmen met een opzegging. Voor een dergelijke opzegging is altijd een redelijke grond voor de beëindiging nodig. Bovendien moet de werkgever aantonen dat er geen herplaatsing in een andere functie mogelijk is, ook niet na een periode van scholing. Instemming door de werknemer kost hem niet zijn WW-uitkering. De werknemer dient schriftelijk in te stemmen met de opzegging en dient bovendien door de werkgever te worden gewezen op een termijn van veertien dagen om zijn instemming te herroepen. Opzegging van werknemers op of na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd kan zonder toestemming van UWV of de kantonrechter. Dit is anders als het dienstverband na het bereiken van de AOW-leeftijd expliciet is voortgezet met een nieuwe arbeidsovereenkomst.

Stappen opzegging zonder toestemming UWV

1. Werkgever heeft het voornemen tot ontslag van een werknemer over te gaan en formuleert de redelijke grond om tot opzegging over te gaan.
2. Werkgever legt vast dat er geen mogelijkheid is tot herplaatsing in een andere functie en overweegt daar expliciet bij dat deze herplaatsingsmogelijkheid er ook niet is na een periode van opleiding.
3. Werkgever berekent de opzegtermijn die in acht genomen dient te worden.
4. Werkgever maakt opzegging gemotiveerd schriftelijk kenbaar aan de werknemer en verzoekt om diens instemming.
5. Binnen twee dagen na verkregen instemming wijst de werkgever de werknemer schriftelijk op de mogelijkheid tot vernietiging van de instemming.
6. Indien de werknemer geen gebruik maakt van de mogelijkheid tot vernietiging, treedt het einde van het dienstverband in na verloop van de opzegtermijn.

Dossier Wwz

U kunt er niet omheen: veranderingen van regels bij beëindigen van arbeidscontracten door invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz). Ze zijn in het leven geroepen om kosten te reduceren en ontslagprocedures te vergemakkelijken. Daarvoor is dossieropbouw en het op orde hebben van uw personeelsbeleid noodzakelijk.

Prinsjesdag 2015

Op prinsjesdag heeft het kabinet de plannen voor 2016 officieel bekend gemaakt. Sommige onderdelen waren al uitgelekt. Het Belastingpakket 2016 staat in het teken van belastingverlaging. Het kabinet vermindert de lasten op arbeid volgend jaar met € 5 miljard. Onder meer worden de volgende fiscale maatregelen voorgesteld:

  • De inkomstenbelastingtarieven in de tweede en derde belastingschijf gaan met bijna 2% omlaag;
  • De arbeidskorting stijgt;
  • De bovengrens van de derde belastingschijf wordt verhoogd naar € 66.421;
  • Algemene heffingskorting voor hogere inkomens wordt afgebouwd;
  • Inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt verhoogd;
  • Kinderopvangtoeslag wordt verhoogd;
  • Ouderenkorting wordt verhoogd;
  • Werkgevers krijgen vanaf 2017 maximaal € 2000 tegemoetkoming voor het in dienst nemen van werknemers die rond het minimumloon zitten;
  • Vermogensrendementsheffing (box 3) wordt hervormd vanaf 2017. Voor elke binnenlandse belastingplichtige gaat een vrijstelling gelden van € 25.000 (fiscale partners het dubbele). Na toepassing van de vrijstelling geldt voor de eerste € 75.000 per saldo een forfaitair rendement van 2,9%, daarna wordt het voorgestelde forfaitaire rendement per saldo 4% tot een bedrag van € 975.000. Daarboven bedraagt het forfaitaire rendement per saldo 5,5%;
  • De vrijstelling voor een eenmalige schenking voor de eigen woning wordt vanaf 1 januari 2017 verhoogd en verruimd. Het maximale schenkingsbedrag gaat vanaf 2017 structureel omhoog naar € 100.000. Daarnaast vervalt de beperking dat de schenking door een ouder aan een kind moet worden gedaan;
  • Emigrerende aanmerkelijk belanghouders krijgen een conserverende aanslag over de waardegroei van hun bezit in de periode dat zij in Nederland woonden. Deze vervalt niet meer na 10 jaar en blijft voortaan voor onbepaalde tijd openstaan. Voortaan moet bij iedere winstuitkering naar rato belasting worden betaald. Deze maatregelen gaan met terugwerkende kracht gelden vanaf de publicatie van het Belastingplan op Prinsjesdag 2015. Voor mensen die al vóór 15 september 2015, 15.15 uur zijn geëmigreerd blijven de oude regels gelden;
  • Vereenvoudiging informatieplicht bij eigenwoningschuld anders dan bij aangewezen administratieplichtigen (bijv. hypotheek bij de eigen BV en in de familiesfeer);
  • Verzachten sanctie bij aflossingsachterstand eigen woning;
  • Vereenvoudiging fiscaal procesrecht; massaal bezwaar en prejudiciële vragen;
  • Uitbreiding regeling uitgaven voor monumentenpanden en Natuurschoonwet 1928 naar aanleiding van uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie;
  • Step-up bij grensoverschrijdende juridische fusie en juridische splitsing;
  • Verlaging tarief energiebelasting lokaal opgewekte duurzame energie;
  • Wijzigingen van de deelnemingsvrijstelling met betrekking tot de moeder-dochterrichtlijn om misbruik of onwenselijke situaties te voorkomen;
  • Regels voor country-by-country reporting.

De voorstellen worden de komende maanden in het parlement behandeld. Het kan dus zijn dat er nog wijzigingen worden aangebracht.

Raamovereenkomst niet toereikend voor VAR-WUO

Een zorgverleenster verleent thuiszorg via vier zorgaanbieders en een bemiddelingsbureau. Zij verzoekt de inspecteur om haar een VAR-WUO te geven, maar zij krijgt een VAR-loon. Dat is terecht, volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zorgverleenster maakt onvoldoende aannemelijk dat zij voldoende zelfstandigheid heeft ten opzichte van haar opdrachtgevers. Daar doet niet aan af dat zij met één van de opdrachtgevers een op 1 juni 2015 goedgekeurde raamovereenkomst heeft gesloten. Dit is onvoldoende om een VAR-WUO af te geven voor al haar zorg-in-naturawerkzaamheden.

Commentaar
Hoewel de raamovereenkomst recent is goedgekeurd door de ministeries van Financiën en VWS, leidt dit dus niet tot zekerheid voor alle werkzaamheden van de zorgverleenster. En dit is ook het probleem dat blijft bestaan bij het systeem van modelovereenkomsten dat de VAR per 1 januari 2016 gaat vervangen. De goedgekeurde modelovereenkomst biedt voor de opdrachtnemer namelijk geen zekerheid voor de inkomstenbelasting. Er wordt alleen beoordeeld of de opdrachtgever loonheffingen moet inhouden. Als dat niet hoeft, wil dat niet automatisch zeggen dat de opdrachtnemer winst uit onderneming heeft genoten voor de inkomstenbelasting.

Volgens het nieuwe systeem hoeft de opdrachtgever geen loonheffingen in te houden bij een goedgekeurde modelovereenkomst, waarbij ook feitelijk volgens de afspraken van die modelovereenkomst wordt gewerkt. De opdrachtgever wordt medeverantwoordelijk voor de uitvoering van de modelovereenkomst. Nu (onder de VAR-regeling) is hij gevrijwaard van de inhouding van loonheffingen als de opdrachtnemer hem een VAR-WUO heeft overgelegd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de VAR-WUO ligt bij de opdrachtnemer, tenzij de opdrachtgever weet dat de opdrachtnemer feitelijk in dienstbetrekking werkt.

Ook reistijd dienstbetrekking telt mee voor voldoen aan urencriterium

Een ondernemer werkt ook in loondienst. Zowel voor de werkgever als voor zijn onderneming heeft hij reistijd. Hij claimt de zelfstandigenaftrek, omdat hij meent minimaal 1.225 uren per jaar voor zijn onderneming te hebben gewerkt én meer dan de helft van zijn werktijd te hebben besteed aan zijn onderneming. Bij zijn berekening telt hij de reistijd voor zijn onderneming wel mee als ‘werktijd’, maar niet de bestede tijd aan het woon-werkverkeer voor zijn dienstbetrekking. Dat is onjuist, oordeelt Hof Den Haag. Ook de reistijd voor de dienstbetrekking telt mee als werktijd bij de beoordeling of is voldaan aan het grotendeelscriterium.

Commentaar
Hof Den Haag fluit hiermee Rechtbank Den Haag terug. De rechtbank keurde de handelwijze van de ondernemer wel goed. De ondernemer had daardoor meer dan 50% van de gewerkte tijd besteed aan zijn onderneming en dus voldaan aan het grotendeelscriterium voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek. De rechtbank vond het doorslaggevend dat de bestede tijd aan woon-werkverkeer geen deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst en dat de werkgever die uren ook niet betaalt.

Hof Den Haag vindt dit echter niet van belang voor de kwalificatie van deze uren als werktijd. Het is voldoende dat de reistijd wordt gemaakt met het oogmerk werkzaamheden te verrichten voor de dienstbetrekking.

Tip

Een ondernemer voldoet aan het urencriterium voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek als hij/zij:

minimaal 1.225 uren voor zijn/haar onderneming heeft gewerkt; én
voldoet aan het grotendeelscriterium.
Dit grotendeelscriterium kan met name roet in het eten gooien bij parttime ondernemerschap naast een dienstbetrekking.  Het is van groot belang dat de /(parttime)ondernemer in een urenstaat vastlegt waaraan de werktijd voor de onderneming is besteed. Daarvoor is naast de reistijd voor de werkzaamheden van zijn/haar onderneming dus ook de reistijd van belang die hij/zij besteedt aan het woon-werkverkeer voor een dienstbetrekking.

De opvolging van de VAR; de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties

​De Beschikking geen loonheffingen (BGL) is van tafel. De Staatssecretaris van Financiën heeft medio mei van dit jaar het wetsvoorstel ‘Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties’ naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit voorstel, dat op 1 januari 2016 in werking zou moeten treden, schaft de VAR (Verklaring arbeidsrelatie) af. In plaats van de VAR kunnen opdrachtgevers zekerheid krijgen over de arbeidsrelatie die zij aangaan met opdrachtnemers (ZZP-ers) door vooraf door de Belastingdienst beoordeelde opdrachtovereenkomsten te gaan gebruiken. Dat kan bijvoorbeeld een gepubliceerde voorbeeld- of sectorovereenkomst zijn, maar ook en specifieke door een individuele werkgever opgestelde overeenkomst. In dit nieuwsbericht zullen wij op basis van de thans beschikbare informatie ingaan op deze nieuwe wetgeving, zodat werkgevers zich hier tijdig op voor kunnen bereiden.

Waarom deze nieuwe wetgeving?
Dit alternatief voor de VAR (en diens beoogde opvolger de BGL) is tot stand gekomen na overleg met vakbonden, zzp-organisaties en werkgeversorganisaties over de mogelijkheden om de beoordeling van arbeidsrelaties door de Belastingdienst voor zover mogelijk per sector te laten plaatsvinden. De uitgangspunten van het kabinet voor vervanging van de VAR blijven in het alternatief overeind: verbetering van de handhaving door de Belastingdienst en herstel van de balans in verantwoordelijkheden van opdrachtgevers en opdrachtnemers. Het nieuwe wetsvoorstel betekent dat het bestaande systeem van zogeheten VAR-verklaringen met ingang van 1 januari 2016 definitief gaat verdwijnen. Vanwege deze komende nieuwe wetgeving geldt in 2015 dat een reeds voor 2014 verkregen VAR ook nog in 2015 mag worden gebruikt, mits er sprake is van ongewijzigde omstandigheden. In andere situaties kan voor 2015 overigens nog wel een nieuwe VAR worden aangevraagd.

Zekerheid door middel van beoordeling vooraf?

Het wetsvoorstel houdt in dat belangenorganisaties van opdrachtgevers of belangenorganisaties van opdrachtnemers, en ook individuele opdrachtgevers of opdrachtnemers, overeenkomsten kunnen voorleggen aan de Belasting- dienst, zodat die een oordeel kan geven over de overeenkomst. Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen hieraan een bepaalde mate van zekerheid ontlenen omtrent de gevolgen voor de loonheffingen. Uiteraard geldt deze zekerheid uitsluitend als de arbeid ook daadwerkelijk wordt verricht overeenkomstig die voorgelegde overeenkomst. De Belastingdienst beoordeelt de overeenkomsten uitsluitend op de elementen die van belang zijn om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van de plicht tot het afdragen van loonheffingen. De Belastingdienst kan en zal op basis van een voorgelegde overeenkomst geen oordeel geven over de fiscale kwalificatie van de inkomsten van de opdrachtnemer in de inkomstenbelasting. Maar in feite is er ook geen definitief uitsluitsel over het wel/niet bestaan van een (fictieve) dienstbetrekking bij de opdrachtgever. De Belastingdienst kan op een later moment bij onderzoek van de feiten namelijk alsnog een dienstbetrekking concluderen (wij gaan hier elders in deze nieuwsbrief nader op in). Feitelijk wordt dus nog geen finaal oordeel gegeven bij de beoordeling van de overeenkomst van opdracht, zodat de opdrachtgever vooraf toch niet met zekerheid weet of hij loonheffingen moe(s)t inhouden of niet. De praktijk kan immers weerbarstiger zijn dan het geschrevene!

Het gebruik van een beoordeelde (voorbeeld) overeenkomst is facultatief, hier bestaat geen enkele verplichting toe. De keuze of een voorbeeldovereenkomst en zo ja, welke overeenkomst, wordt gebruikt is aan opdrachtgever en opdrachtnemer. De doorlooptijd waarbinnen een beschikking door de Belastingdienst wordt afgegeven zal in de regel zo’n zes weken bedragen, maar kan ook langer duren als er veel overleg over plaats moet vinden. De goedkeuring zou vervolgens vijf jaar moeten gelden, maar kan door gewijzigde wetgeving of jurisprudentie eerder vervallen. Het blijft dus zaak daar op te letten. Bij een opdrachtgever die geen door de Belastingdienst beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst gebruikt, geldt hetzelfde als nu bij een opdrachtgever die geen (vrijwarende) VAR in zijn administratie heeft. De Belastingdienst zal aan de hand van de feitelijke situatie beoordelen of er al dan niet sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. Als de conclusie dan luidt dat er toch sprake is (geweest) van een (fictieve) dienstbetrekking, kan de Belastingdienst een correctieverplichting of een naheffingsaanslag loonheffingen opleggen aan de opdrachtgever.
Welke soorten overeenkomsten?

Een sectorale benadering kan een geschikte manier zijn om in de verschillende sectoren op deze wijze helderheid te bieden. Belangenorganisaties die in specifieke sectoren actief zijn kunnen daarom (nieuw opgestelde of reeds toegepaste) sectorale voorbeeldovereenkomsten aanbieden, die naar het oordeel van die belangenorganisaties overeenkomsten zijn waarbij voor de opdrachtgever geen plicht tot het afdragen van loonheffingen geldt. Een sectorale benadering is niet noodzakelijk, maar heeft wel voordelen. Er kan dan immers rekening worden gehouden met terminologie of afspraken die in een specifieke sector gangbaar zijn en met voor die sector relevante wetgeving. Daarnaast kunnen andere belangenorganisaties ook voorbeeldovereenkomsten voorleggen aan de Belastingdienst die geen sectorspecifieke kenmerken hebben en die voor meerdere sectoren kunnen worden gebruikt. Individuele opdrachtgevers en opdrachtnemers die geen gebruik willen of kunnen maken van de hiervoor bedoelde voorbeeldovereenkomsten, kunnen echter ook zelf een overeenkomst opstellen en voorleggen aan de Belastingdienst.

De Belastingdienst zal beoordeelde overeenkomsten (voor zover mogelijk) openbaar maken zodat deze door andere opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen worden gebruikt. Deze voorbeeldovereenkomsten kunnen in meerdere sectoren worden gebruikt en worden gepubliceerd op de website van de Belastingdienst. Indien een van deze voorbeeldovereenkomsten wordt gebruikt en voor zover daar geen bepalingen aan zijn toegevoegd die afbreuk doen aan de inhoud van de voorbeeldovereenkomst, waarbij tegelijkertijd daadwerkelijk in overeenstemming met die overeenkomst wordt gewerkt, leidt ook die overeenkomst tot vrijwaring voor de loonheffingen. Het streven is om nog in oktober van dit jaar zo’n 40 verschillende (sectorspecifieke en algemene) voorbeeldovereenkomsten op de website van de Belastingdienst te hebben gepubliceerd, zodat dan sprake is van een ruime keuze aan voorbeeldovereenkomsten waarmee vrijwel alle opdrachtgevers en –nemers uit de voeten kunnen.

Belangrijke bepalingen en factoren voor de beoordeling

Daarnaast zal de Belastingdienst op haar website bepalingen publiceren die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of er een verplichting is tot het afdragen van loonheffingen. Deze bepalingen kunnen worden gebruikt om een overeenkomst samen te stellen die vervolgens ter beoordeling aan de Belastingdienst kan worden voorgelegd. Er zijn in dit kader een aantal standaardfactoren die voor de Belastingdienst van belang zijn voor de beoordeling of er wel of geen dienstbetrekking is, waaronder:
•De opdrachtnemer mag zich niet of alleen met toestemming van zijn opdrachtgever laten vervangen;
•De opdrachtnemer mag zich alleen laten vervangen door iemand uit een vaste groep van personen, die de opdrachtgever zelf ook inschakelt en die de opdrachtgever uit dien hoofde kent;
•Er is een verplichting tot het betalen van loon eventueel ook bij ziekte of vakantie;
•De opdrachtgever geeft leiding en houdt toezicht op het werk van de opdrachtnemer;
•De werkzaamheden die de opdrachtnemer verricht vormen een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van de opdrachtgever;
•De opdrachtgever is aansprakelijk voor de schade die een opdrachtnemer veroorzaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden;
•De opdrachtnemer heeft geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering;
•De opdrachtgever zorgt voor gereedschappen, hulpmiddelen en materialen.

Dit zijn maar enkele van de factoren die van belang zijn bij het opstellen van een overeenkomst. Hierbij moet uiteraard ook in het oog worden gehouden dat de overeenkomst als zodanig daadwerkelijk kan worden en zal worden uitgevoerd.

Nadat de goedkeuring is ontvangen…

Het risico blijft bestaan dat de Belastingdienst naar aanleiding van een controle toch correctieverplichtingen of naheffingsaanslagen (en eventueel boetes) oplegt, als blijkt dat de uitvoering van de overeenkomst afwijkt van wat oorspronkelijk is overeengekomen. Een incidentele afwijking van de overeenkomst heeft volgens de staatsecretaris echter “vanzelfsprekend” geen gevolgen, mits de opdrachtgever of opdrachtnemer aannemelijk kunnen maken dat het gaat om een tijdelijke situatie, c.q. dat het inderdaad een incident betreft.

Dat kan overigens indirect ook gaan gelden wanneer de opdrachtnemer zich alsnog tot het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wendt om een uitkering te claimen. Bij het beoordelen van een aanvraag voor een uitkering, volgt het UWV in principe het door de Belastingdienst (met betrekking tot de loonheffingen) ingenomen standpunt over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. De Belastingdienst en het UWV passen immers dezelfde wet- en regelgeving toe om tot een oordeel te komen of er sprake is (geweest) van de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Als de opdrachtnemer aan het UWV echter voldoende aannemelijk maakt dat in de praktijk niet volgens de overeenkomst is gewerkt en hij daardoor wellicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen, dan kan hij mogelijk in aanmerking komen voor een uitkering. Het UWV geeft in dat geval de informatie over de opdrachtgever door aan de Belastingdienst. Dit is voor de Belastingdienst een aanwijzing dat er feitelijk niet volgens de door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst is gewerkt. De Belastingdienst zal vervolgens bij de opdrachtgever alsnog de feiten nagaan en indien nodig een nader onderzoek instellen en zo nodig een correctieverplichting of een naheffingsaanslag opleggen.

De opdrachtgever wordt op deze wijze medeverantwoordelijk voor de fiscale kwalificatie van een arbeidsrelatie die hij zelf mede vormgeeft. Aangezien de opdrachtgever belang heeft bij een juiste fiscale kwalificatie van de arbeidsverhouding, zal hij er aantoonbaar zorg voor moeten dragen dat de uitvoering van de werkzaamheden past binnen de kaders van de door de Belastingdienst goedgekeurde overeenkomst, zodat steeds de juiste fiscale gevolgen aan de arbeidsverhouding worden verbonden.

 

Werk en zekerheid: De veranderingen per 1 juli 2015

De nieuwe Wet werk en zekerheid zorgde al voor veel veranderingen vanaf 1 januari op het gebied van flexwerk, ontslag en WW. Per 1 juli verandert er nog een aantal regels door deze wet. We zetten ze hier kort voor je op een rij.

Wijziging ketenregeling

Tijdelijke contracten mogen nog steeds twee keer worden verlengd maar de totale duur van de arbeidsovereenkomsten mag nu vanaf 1 juli niet langer zijn dan 2 jaar. Dit was 3 jaar. Om de keten te doorbreken geldt nu een wachtperiode van 6 i.p.v. 3 maanden. Tijdelijke medewerkers krijgen nu dus eerder een vast contract. In uitzonderlijke gevallen kan in een cao een afwijkende ketenregeling worden afgesproken. Uitzendovereenkomsten vallen niet onder deze ketenregeling maar onder de cao voor uitzendkrachten. In het fasensysteem zijn tijdelijke contracten mogelijk gedurende 5,5 jaar. Lees voor het aanzeggen van tijdelijke contracten ons eerder verschenen artikel en infographic.

Ontslag via twee routes

Ontslag gaat vanaf 1 juli via twee routes. Je hebt als werkgever dus niet meer de vrije keuze. Ontslag om bedrijfseconomische redenen en bij langdurige arbeidsongeschiktheid vraag je aan bij het UWV. Ontslag om andere redenen verloopt via de kantonrechter.

Transitievergoeding

De ontslagvergoeding vervalt bij ontslag zonder bijzondere omstandigheden. Per 1 juli heeft de medewerker bij ontslag recht op een transitievergoeding wanneer:
• hij of zij minimaal 2 jaar in dienst is geweest en
• het contract op initiatief van de werkgever is beëindigd of niet wordt verlengd.

Tijdelijke arbeidscontracten tellen ook mee in deze periode van 2 jaar, op voorwaarde dat de tussenpozen niet langer waren dan 6 maanden. De hoogte van de transitievergoeding is een derde maandsalaris per dienstjaar. Als de medewerker meer dan 10 jaar in dienst is geweest geldt een half maandsalaris per dienstjaar. 50+‘ers krijgen een altijd een heel maandsalaris per jaar over de jaren dat zij na hun 50e in dienst waren. De transitievergoeding mag maximaal € 75.000 bedragen, of een jaarsalaris bij een hoger inkomen dan € 75.000.

Er is een overgangsregeling voor tijdelijke werknemers. Daarin is onder andere geregeld dat je als werkgever na 1 juli niet direct een transitievergoeding moet betalen als het tijdelijke contract na minimaal twee jaar eindigt. De vergoeding ben je niet verschuldigd wanneer je garantie kunt geven op een nieuw contract binnen zes maanden. De contracten voor 1 juli 2012 tellen niet mee in de berekening van de hoogte van de vergoeding.

Scholingsverplichting

De werkgever is per 1 juli verplicht de medewerker de mogelijkheid te bieden cursussen en opleidingen te volgen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de functie. Het is belangrijk om afspraken met medewerkers over scholing schriftelijk vast te leggen. In geval van ontslag is het mogelijk om de scholingskosten af te trekken van de transitievergoeding.

Bedenktijd bij tekenen opzegging of beëindiging contract

Wanneer de werknemer schriftelijk de opzegging of beëindiging van zijn contract bevestigt (bijvoorbeeld in een instemmings- of vaststellingsovereenkomst) dan mag hij of zij binnen twee weken na het tekenen ervan de overeenkomst alsnog herroepen. Dit mag hij/zij doen zonder opgave van de redenen maar moet wel schriftelijk. Als werkgever moet je de medewerker op dit recht wijzen binnen twee dagen na tekenen van het contract, anders wordt de bedenktijd met een week verlengd en gelden drie weken bedenktijd. Het is dus handig om hierover een bepaling op te nemen in de instemmings- of vaststellingsovereenkomst.

WW

Ook op het gebied van WW zijn er wijzigingen per 1 juli 2015: de maximale duur van de WW wordt teruggebracht en de opbouw van de WW-rechten wordt aangepast.

Meer informatie vind je bij de Rijksoverheid.