VAR ook na 1 januari 2016: uitstel invoering modelovereenkomsten

De VAR wordt toch niet afgeschaft op 1 januari 2016. De invoering van het systeem van modelovereenkomsten wordt uitgesteld tot 1 april 2016. Daarna geldt een coulanceperiode tot 1 januari 2017 waarin opdrachtgevers en opdrachtnemers de tijd krijgen om hun werkwijze aan te passen aan een werkwijze die in een modelovereenkomst staat. Dit schrijft staatssecretaris Wiebes in een brief aan de Eerste Kamer. Hij vraagt daarin de behandeling van het wetsvoorstel aan te houden. Zo creëert hij tijd om meer modelovereenkomsten te beoordelen en te publiceren en kan hij samen met belangenorganisaties een transitieplan bedenken voor een soepele overgang naar het nieuwe systeem.

Inmiddels zijn in samenwerking met VNO-NCW en MKB-Nederland algemene modelovereenkomsten met voorbeeldbepalingen opgesteld en gepubliceerd. Deze overeenkomsten betreffen:

  • de modelovereenkomst die kan worden gebruikt in de situatie waarin de opdrachtnemer de arbeid niet persoonlijk hoeft te verrichten;
  • de modelovereenkomst tussenkomst (intermediairs);
  • de modelovereenkomst geen werkgeversgezag.

Het wetsvoorstel heeft geen terugwerkende kracht. De vrijwarende werking van de VAR voor de opdrachtgever blijft daarom van kracht totdat het systeem van modelovereenkomsten in werking treedt.

Prinsjesdag 2015

Op prinsjesdag heeft het kabinet de plannen voor 2016 officieel bekend gemaakt. Sommige onderdelen waren al uitgelekt. Het Belastingpakket 2016 staat in het teken van belastingverlaging. Het kabinet vermindert de lasten op arbeid volgend jaar met € 5 miljard. Onder meer worden de volgende fiscale maatregelen voorgesteld:

  • De inkomstenbelastingtarieven in de tweede en derde belastingschijf gaan met bijna 2% omlaag;
  • De arbeidskorting stijgt;
  • De bovengrens van de derde belastingschijf wordt verhoogd naar € 66.421;
  • Algemene heffingskorting voor hogere inkomens wordt afgebouwd;
  • Inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt verhoogd;
  • Kinderopvangtoeslag wordt verhoogd;
  • Ouderenkorting wordt verhoogd;
  • Werkgevers krijgen vanaf 2017 maximaal € 2000 tegemoetkoming voor het in dienst nemen van werknemers die rond het minimumloon zitten;
  • Vermogensrendementsheffing (box 3) wordt hervormd vanaf 2017. Voor elke binnenlandse belastingplichtige gaat een vrijstelling gelden van € 25.000 (fiscale partners het dubbele). Na toepassing van de vrijstelling geldt voor de eerste € 75.000 per saldo een forfaitair rendement van 2,9%, daarna wordt het voorgestelde forfaitaire rendement per saldo 4% tot een bedrag van € 975.000. Daarboven bedraagt het forfaitaire rendement per saldo 5,5%;
  • De vrijstelling voor een eenmalige schenking voor de eigen woning wordt vanaf 1 januari 2017 verhoogd en verruimd. Het maximale schenkingsbedrag gaat vanaf 2017 structureel omhoog naar € 100.000. Daarnaast vervalt de beperking dat de schenking door een ouder aan een kind moet worden gedaan;
  • Emigrerende aanmerkelijk belanghouders krijgen een conserverende aanslag over de waardegroei van hun bezit in de periode dat zij in Nederland woonden. Deze vervalt niet meer na 10 jaar en blijft voortaan voor onbepaalde tijd openstaan. Voortaan moet bij iedere winstuitkering naar rato belasting worden betaald. Deze maatregelen gaan met terugwerkende kracht gelden vanaf de publicatie van het Belastingplan op Prinsjesdag 2015. Voor mensen die al vóór 15 september 2015, 15.15 uur zijn geëmigreerd blijven de oude regels gelden;
  • Vereenvoudiging informatieplicht bij eigenwoningschuld anders dan bij aangewezen administratieplichtigen (bijv. hypotheek bij de eigen BV en in de familiesfeer);
  • Verzachten sanctie bij aflossingsachterstand eigen woning;
  • Vereenvoudiging fiscaal procesrecht; massaal bezwaar en prejudiciële vragen;
  • Uitbreiding regeling uitgaven voor monumentenpanden en Natuurschoonwet 1928 naar aanleiding van uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie;
  • Step-up bij grensoverschrijdende juridische fusie en juridische splitsing;
  • Verlaging tarief energiebelasting lokaal opgewekte duurzame energie;
  • Wijzigingen van de deelnemingsvrijstelling met betrekking tot de moeder-dochterrichtlijn om misbruik of onwenselijke situaties te voorkomen;
  • Regels voor country-by-country reporting.

De voorstellen worden de komende maanden in het parlement behandeld. Het kan dus zijn dat er nog wijzigingen worden aangebracht.

Raamovereenkomst niet toereikend voor VAR-WUO

Een zorgverleenster verleent thuiszorg via vier zorgaanbieders en een bemiddelingsbureau. Zij verzoekt de inspecteur om haar een VAR-WUO te geven, maar zij krijgt een VAR-loon. Dat is terecht, volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zorgverleenster maakt onvoldoende aannemelijk dat zij voldoende zelfstandigheid heeft ten opzichte van haar opdrachtgevers. Daar doet niet aan af dat zij met één van de opdrachtgevers een op 1 juni 2015 goedgekeurde raamovereenkomst heeft gesloten. Dit is onvoldoende om een VAR-WUO af te geven voor al haar zorg-in-naturawerkzaamheden.

Commentaar
Hoewel de raamovereenkomst recent is goedgekeurd door de ministeries van Financiën en VWS, leidt dit dus niet tot zekerheid voor alle werkzaamheden van de zorgverleenster. En dit is ook het probleem dat blijft bestaan bij het systeem van modelovereenkomsten dat de VAR per 1 januari 2016 gaat vervangen. De goedgekeurde modelovereenkomst biedt voor de opdrachtnemer namelijk geen zekerheid voor de inkomstenbelasting. Er wordt alleen beoordeeld of de opdrachtgever loonheffingen moet inhouden. Als dat niet hoeft, wil dat niet automatisch zeggen dat de opdrachtnemer winst uit onderneming heeft genoten voor de inkomstenbelasting.

Volgens het nieuwe systeem hoeft de opdrachtgever geen loonheffingen in te houden bij een goedgekeurde modelovereenkomst, waarbij ook feitelijk volgens de afspraken van die modelovereenkomst wordt gewerkt. De opdrachtgever wordt medeverantwoordelijk voor de uitvoering van de modelovereenkomst. Nu (onder de VAR-regeling) is hij gevrijwaard van de inhouding van loonheffingen als de opdrachtnemer hem een VAR-WUO heeft overgelegd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de VAR-WUO ligt bij de opdrachtnemer, tenzij de opdrachtgever weet dat de opdrachtnemer feitelijk in dienstbetrekking werkt.

Ook reistijd dienstbetrekking telt mee voor voldoen aan urencriterium

Een ondernemer werkt ook in loondienst. Zowel voor de werkgever als voor zijn onderneming heeft hij reistijd. Hij claimt de zelfstandigenaftrek, omdat hij meent minimaal 1.225 uren per jaar voor zijn onderneming te hebben gewerkt én meer dan de helft van zijn werktijd te hebben besteed aan zijn onderneming. Bij zijn berekening telt hij de reistijd voor zijn onderneming wel mee als ‘werktijd’, maar niet de bestede tijd aan het woon-werkverkeer voor zijn dienstbetrekking. Dat is onjuist, oordeelt Hof Den Haag. Ook de reistijd voor de dienstbetrekking telt mee als werktijd bij de beoordeling of is voldaan aan het grotendeelscriterium.

Commentaar
Hof Den Haag fluit hiermee Rechtbank Den Haag terug. De rechtbank keurde de handelwijze van de ondernemer wel goed. De ondernemer had daardoor meer dan 50% van de gewerkte tijd besteed aan zijn onderneming en dus voldaan aan het grotendeelscriterium voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek. De rechtbank vond het doorslaggevend dat de bestede tijd aan woon-werkverkeer geen deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst en dat de werkgever die uren ook niet betaalt.

Hof Den Haag vindt dit echter niet van belang voor de kwalificatie van deze uren als werktijd. Het is voldoende dat de reistijd wordt gemaakt met het oogmerk werkzaamheden te verrichten voor de dienstbetrekking.

Tip

Een ondernemer voldoet aan het urencriterium voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek als hij/zij:

minimaal 1.225 uren voor zijn/haar onderneming heeft gewerkt; én
voldoet aan het grotendeelscriterium.
Dit grotendeelscriterium kan met name roet in het eten gooien bij parttime ondernemerschap naast een dienstbetrekking.  Het is van groot belang dat de /(parttime)ondernemer in een urenstaat vastlegt waaraan de werktijd voor de onderneming is besteed. Daarvoor is naast de reistijd voor de werkzaamheden van zijn/haar onderneming dus ook de reistijd van belang die hij/zij besteedt aan het woon-werkverkeer voor een dienstbetrekking.

De opvolging van de VAR; de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties

​De Beschikking geen loonheffingen (BGL) is van tafel. De Staatssecretaris van Financiën heeft medio mei van dit jaar het wetsvoorstel ‘Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties’ naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit voorstel, dat op 1 januari 2016 in werking zou moeten treden, schaft de VAR (Verklaring arbeidsrelatie) af. In plaats van de VAR kunnen opdrachtgevers zekerheid krijgen over de arbeidsrelatie die zij aangaan met opdrachtnemers (ZZP-ers) door vooraf door de Belastingdienst beoordeelde opdrachtovereenkomsten te gaan gebruiken. Dat kan bijvoorbeeld een gepubliceerde voorbeeld- of sectorovereenkomst zijn, maar ook en specifieke door een individuele werkgever opgestelde overeenkomst. In dit nieuwsbericht zullen wij op basis van de thans beschikbare informatie ingaan op deze nieuwe wetgeving, zodat werkgevers zich hier tijdig op voor kunnen bereiden.

Waarom deze nieuwe wetgeving?
Dit alternatief voor de VAR (en diens beoogde opvolger de BGL) is tot stand gekomen na overleg met vakbonden, zzp-organisaties en werkgeversorganisaties over de mogelijkheden om de beoordeling van arbeidsrelaties door de Belastingdienst voor zover mogelijk per sector te laten plaatsvinden. De uitgangspunten van het kabinet voor vervanging van de VAR blijven in het alternatief overeind: verbetering van de handhaving door de Belastingdienst en herstel van de balans in verantwoordelijkheden van opdrachtgevers en opdrachtnemers. Het nieuwe wetsvoorstel betekent dat het bestaande systeem van zogeheten VAR-verklaringen met ingang van 1 januari 2016 definitief gaat verdwijnen. Vanwege deze komende nieuwe wetgeving geldt in 2015 dat een reeds voor 2014 verkregen VAR ook nog in 2015 mag worden gebruikt, mits er sprake is van ongewijzigde omstandigheden. In andere situaties kan voor 2015 overigens nog wel een nieuwe VAR worden aangevraagd.

Zekerheid door middel van beoordeling vooraf?

Het wetsvoorstel houdt in dat belangenorganisaties van opdrachtgevers of belangenorganisaties van opdrachtnemers, en ook individuele opdrachtgevers of opdrachtnemers, overeenkomsten kunnen voorleggen aan de Belasting- dienst, zodat die een oordeel kan geven over de overeenkomst. Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen hieraan een bepaalde mate van zekerheid ontlenen omtrent de gevolgen voor de loonheffingen. Uiteraard geldt deze zekerheid uitsluitend als de arbeid ook daadwerkelijk wordt verricht overeenkomstig die voorgelegde overeenkomst. De Belastingdienst beoordeelt de overeenkomsten uitsluitend op de elementen die van belang zijn om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van de plicht tot het afdragen van loonheffingen. De Belastingdienst kan en zal op basis van een voorgelegde overeenkomst geen oordeel geven over de fiscale kwalificatie van de inkomsten van de opdrachtnemer in de inkomstenbelasting. Maar in feite is er ook geen definitief uitsluitsel over het wel/niet bestaan van een (fictieve) dienstbetrekking bij de opdrachtgever. De Belastingdienst kan op een later moment bij onderzoek van de feiten namelijk alsnog een dienstbetrekking concluderen (wij gaan hier elders in deze nieuwsbrief nader op in). Feitelijk wordt dus nog geen finaal oordeel gegeven bij de beoordeling van de overeenkomst van opdracht, zodat de opdrachtgever vooraf toch niet met zekerheid weet of hij loonheffingen moe(s)t inhouden of niet. De praktijk kan immers weerbarstiger zijn dan het geschrevene!

Het gebruik van een beoordeelde (voorbeeld) overeenkomst is facultatief, hier bestaat geen enkele verplichting toe. De keuze of een voorbeeldovereenkomst en zo ja, welke overeenkomst, wordt gebruikt is aan opdrachtgever en opdrachtnemer. De doorlooptijd waarbinnen een beschikking door de Belastingdienst wordt afgegeven zal in de regel zo’n zes weken bedragen, maar kan ook langer duren als er veel overleg over plaats moet vinden. De goedkeuring zou vervolgens vijf jaar moeten gelden, maar kan door gewijzigde wetgeving of jurisprudentie eerder vervallen. Het blijft dus zaak daar op te letten. Bij een opdrachtgever die geen door de Belastingdienst beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst gebruikt, geldt hetzelfde als nu bij een opdrachtgever die geen (vrijwarende) VAR in zijn administratie heeft. De Belastingdienst zal aan de hand van de feitelijke situatie beoordelen of er al dan niet sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. Als de conclusie dan luidt dat er toch sprake is (geweest) van een (fictieve) dienstbetrekking, kan de Belastingdienst een correctieverplichting of een naheffingsaanslag loonheffingen opleggen aan de opdrachtgever.
Welke soorten overeenkomsten?

Een sectorale benadering kan een geschikte manier zijn om in de verschillende sectoren op deze wijze helderheid te bieden. Belangenorganisaties die in specifieke sectoren actief zijn kunnen daarom (nieuw opgestelde of reeds toegepaste) sectorale voorbeeldovereenkomsten aanbieden, die naar het oordeel van die belangenorganisaties overeenkomsten zijn waarbij voor de opdrachtgever geen plicht tot het afdragen van loonheffingen geldt. Een sectorale benadering is niet noodzakelijk, maar heeft wel voordelen. Er kan dan immers rekening worden gehouden met terminologie of afspraken die in een specifieke sector gangbaar zijn en met voor die sector relevante wetgeving. Daarnaast kunnen andere belangenorganisaties ook voorbeeldovereenkomsten voorleggen aan de Belastingdienst die geen sectorspecifieke kenmerken hebben en die voor meerdere sectoren kunnen worden gebruikt. Individuele opdrachtgevers en opdrachtnemers die geen gebruik willen of kunnen maken van de hiervoor bedoelde voorbeeldovereenkomsten, kunnen echter ook zelf een overeenkomst opstellen en voorleggen aan de Belastingdienst.

De Belastingdienst zal beoordeelde overeenkomsten (voor zover mogelijk) openbaar maken zodat deze door andere opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen worden gebruikt. Deze voorbeeldovereenkomsten kunnen in meerdere sectoren worden gebruikt en worden gepubliceerd op de website van de Belastingdienst. Indien een van deze voorbeeldovereenkomsten wordt gebruikt en voor zover daar geen bepalingen aan zijn toegevoegd die afbreuk doen aan de inhoud van de voorbeeldovereenkomst, waarbij tegelijkertijd daadwerkelijk in overeenstemming met die overeenkomst wordt gewerkt, leidt ook die overeenkomst tot vrijwaring voor de loonheffingen. Het streven is om nog in oktober van dit jaar zo’n 40 verschillende (sectorspecifieke en algemene) voorbeeldovereenkomsten op de website van de Belastingdienst te hebben gepubliceerd, zodat dan sprake is van een ruime keuze aan voorbeeldovereenkomsten waarmee vrijwel alle opdrachtgevers en –nemers uit de voeten kunnen.

Belangrijke bepalingen en factoren voor de beoordeling

Daarnaast zal de Belastingdienst op haar website bepalingen publiceren die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of er een verplichting is tot het afdragen van loonheffingen. Deze bepalingen kunnen worden gebruikt om een overeenkomst samen te stellen die vervolgens ter beoordeling aan de Belastingdienst kan worden voorgelegd. Er zijn in dit kader een aantal standaardfactoren die voor de Belastingdienst van belang zijn voor de beoordeling of er wel of geen dienstbetrekking is, waaronder:
•De opdrachtnemer mag zich niet of alleen met toestemming van zijn opdrachtgever laten vervangen;
•De opdrachtnemer mag zich alleen laten vervangen door iemand uit een vaste groep van personen, die de opdrachtgever zelf ook inschakelt en die de opdrachtgever uit dien hoofde kent;
•Er is een verplichting tot het betalen van loon eventueel ook bij ziekte of vakantie;
•De opdrachtgever geeft leiding en houdt toezicht op het werk van de opdrachtnemer;
•De werkzaamheden die de opdrachtnemer verricht vormen een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van de opdrachtgever;
•De opdrachtgever is aansprakelijk voor de schade die een opdrachtnemer veroorzaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden;
•De opdrachtnemer heeft geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering;
•De opdrachtgever zorgt voor gereedschappen, hulpmiddelen en materialen.

Dit zijn maar enkele van de factoren die van belang zijn bij het opstellen van een overeenkomst. Hierbij moet uiteraard ook in het oog worden gehouden dat de overeenkomst als zodanig daadwerkelijk kan worden en zal worden uitgevoerd.

Nadat de goedkeuring is ontvangen…

Het risico blijft bestaan dat de Belastingdienst naar aanleiding van een controle toch correctieverplichtingen of naheffingsaanslagen (en eventueel boetes) oplegt, als blijkt dat de uitvoering van de overeenkomst afwijkt van wat oorspronkelijk is overeengekomen. Een incidentele afwijking van de overeenkomst heeft volgens de staatsecretaris echter “vanzelfsprekend” geen gevolgen, mits de opdrachtgever of opdrachtnemer aannemelijk kunnen maken dat het gaat om een tijdelijke situatie, c.q. dat het inderdaad een incident betreft.

Dat kan overigens indirect ook gaan gelden wanneer de opdrachtnemer zich alsnog tot het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wendt om een uitkering te claimen. Bij het beoordelen van een aanvraag voor een uitkering, volgt het UWV in principe het door de Belastingdienst (met betrekking tot de loonheffingen) ingenomen standpunt over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. De Belastingdienst en het UWV passen immers dezelfde wet- en regelgeving toe om tot een oordeel te komen of er sprake is (geweest) van de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Als de opdrachtnemer aan het UWV echter voldoende aannemelijk maakt dat in de praktijk niet volgens de overeenkomst is gewerkt en hij daardoor wellicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen, dan kan hij mogelijk in aanmerking komen voor een uitkering. Het UWV geeft in dat geval de informatie over de opdrachtgever door aan de Belastingdienst. Dit is voor de Belastingdienst een aanwijzing dat er feitelijk niet volgens de door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst is gewerkt. De Belastingdienst zal vervolgens bij de opdrachtgever alsnog de feiten nagaan en indien nodig een nader onderzoek instellen en zo nodig een correctieverplichting of een naheffingsaanslag opleggen.

De opdrachtgever wordt op deze wijze medeverantwoordelijk voor de fiscale kwalificatie van een arbeidsrelatie die hij zelf mede vormgeeft. Aangezien de opdrachtgever belang heeft bij een juiste fiscale kwalificatie van de arbeidsverhouding, zal hij er aantoonbaar zorg voor moeten dragen dat de uitvoering van de werkzaamheden past binnen de kaders van de door de Belastingdienst goedgekeurde overeenkomst, zodat steeds de juiste fiscale gevolgen aan de arbeidsverhouding worden verbonden.

 

Depotstelsel komt er definitief niet

Volgens een bericht op de website van de Belastingdienst komt het depotstelsel er niet. Dat betekent dat de g-rekeningen blijven bestaan. Het depotstelsel zou aanvankelijk per 1 januari 2014 worden ingevoerd. In de periode van 1 juli 2014 tot 1 juli 2015 zouden de bestaande g-rekeningen door een depot worden vervangen. Het systeem van de g-rekeningen wordt volgens het bericht toekomstbestendig gemaakt. Wat dat inhoudt is nog niet duidelijk. De systematiek van vrijwaring door storting op de g-rekening verandert niet. Ook de doelgroepen veranderen niet.

De invoering van een verplichte g-rekening voor niet-gecertificeerde uitzendondernemingen gaat voorlopig niet door. Ook de mogelijke uitbreiding voor zzp’ers om een g-rekening te openen wordt niet verder onderzocht.

Studerend Kind

Studerend kind? Makkelijker kunnen we het niet maken. Wel iets goedkoper.  

We willen natuurlijk allemaal graag dat onze kinderen studeren. Het is een investering in hun toekomst en wie weet, nemen ze later de zaak wel van u over. Maar zo’n studie is niet alleen tijdrovend, het kost ook het nodige. En de belastingregels zijn wat gewijzigd, dat maakt het er niet eenvoudiger op. Gelukkig is er toch een manier om uw kinderen fiscaal aantrekkelijk door hun studie te helpen. Financieel dan, dat studeren moeten ze toch echt zelf doen.

 

Toekomstig fiscaal voordeel

Per 1 januari 2015 vervalt de aftrek voor kosten van levensonderhoud voor kinderen jonger dan 21 jaar. Uw kind kan wel zelf fiscaal voordeel behalen door directe studiekosten (collegegeld, computerkosten, examengeld en dergelijke) af te trekken bij de aangifte inkomstenbelasting. Dat is vooral handig als uw kind geen of een laag belastbaar inkomen heeft. Die studie-uitgaven worden dan als persoonsgebonden aftrek naar de toekomst verlegd. En na de studie verrekent uw kind die aftrek met het belastbaar inkomen. Uw kind bouwt zo dus een toekomstig voordeel op.

Lenen en terugbetalen

Het lastige is dat uw kind die studiekosten waarschijnlijk niet zelf kan betalen (anders hoeft u niet bij te springen, nietwaar?). Maar het is wel een voorwaarde voor aftrek dat de kosten gemaakt worden door het kind zelf. De oplossing is dat u uw kind geld leent. Om te voorkomen dat de belastingdienst die lening als schenking ziet, rekent u 6% rente en maakt u een leenovereenkomst. Vermeld daarin het doel van de lening en een terugbetalingsverplichting. En dat terugbetalen kan dan weer eenvoudig door de jaarlijkse schenkingsvrijstelling van € 5.277 te benutten.

Studie fiscale aftrekpost

Ook zonder de aftrek voor de kosten van levensonderhoud van uw studerende kind is er zo dus fiscaal voordeel te behalen. De studie wordt er niet makkelijker van. Maar wel wat goedkoper.

 

Investeringsaftrek 2015

De regeling van de investeringsaftrek is bedoeld om de investeringen in bedrijfsmiddelen te bevorderen. Er zijn drie vormen van investeringsaftrek: kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), energie-investeringsaftrek (EIA) en milieu-investeringsaftrek (MIA). De bedragen voor 2015 zijn als volgt.

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA)
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan KIA worden genoten indien het investeringsbedrag ligt tussen € 2.300 (2014: idem) en € 309.693 (2014: € 306.931). Er geldt een minimuminvesteringsbedrag per bedrijfsmiddel van € 450.
Geen KIA wordt verleend over investeringen in onder andere woonhuizen, verhuurde roerende en onroerende zaken, personenauto’s, goodwill, concessies en vergunningen. Met ingang van 2014 komen zuinige personenauto’s niet meer in aanmerking voor KIA.

Energie-investeringsaftrek (EIA)
De tarieven van de EIA voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen zijn niet gewijzigd. De EIA bedraagt 41,5% van het investeringsbedrag. Het maximale investeringsbedrag waarover aftrek wordt verleend bedraagt € 119 miljoen (2014: € 118 miljoen). Voor het recht op EIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel tenminste € 2.500 (2014: idem) bedragen.

Milieu-investeringsaftrek (MIA)
De tarieven van de MIA voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen zijn niet gewijzigd.

  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I : 36%;
  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II : 27%;
  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III: 13,5%.

Met ingang van 2014 geldt een minimuminvesteringsbedrag per bedrijfsmiddel van € 2.500. Er geldt een maximumbedrag van € 25 miljoen waarover MIA wordt verleend.

Premies werknemersverzekeringen

Voor 2015 gelden de volgende premiepercentages voor de werknemersverzekeringen

WW-Awf 2,07%
WAO/WIA basis 5,25%
Bijdrage kinderopvang 0,50%
Whk variabel, zie beschikking
Zvw 6,95%
Idem, bijdrage werknemer (indien van toepassing) 4,85%
Idem, zeevarenden 0,00%
Ufo 0,78%

Maximum premieloon per loontijdvak

 Loontijdvak  Maximum premieloon
 Dag  € 199,90
 Week  € 999,53
 Vier weken  € 3.998,15
 Maand  € 4.331,33
 Kwartaal  € 12.994
 Jaar  € 51.976

Het aantal SV-dagen in 2015 bedraagt 261. Voor de premieberekening wordt uitgegaan van 260 dagen.