Gevolgen wisseling van auto van de zaak

Het blijft kennelijk lastig om in te zien wat de gevolgen zijn voor de bijtelling wegens privégebruik bij een verandering van auto in de loop van een jaar. Een aardig voorbeeld vormt de vervanging van een auto met 25%-bijtelling door een auto met 0%-bijtelling. Ongeacht het bijtellingspercentage blijft de bijtelling voor privégebruik alleen achterwege wanneer niet meer dan 500 kilometer privé is gereden in een kalenderjaar.

Een werknemer reed in de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 juli 2013 met een auto van de zaak die onder de 25%-bijtelling viel. In deze periode hield hij een sluitende rittenadministratie bij. Het aantal privékilometers in die periode was lager dan 500. Vanaf 29 juli had de werknemer een auto van de zaak die onder de 0%-bijtelling viel. Vanwege dat bijtellingspercentage meende de werknemer dat hij geen rittenadministratie hoefde bij te houden. Het gevolg daarvan was dat hij niet kon aantonen dat hij in het hele kalenderjaar 2013 niet meer dan 500 km privé had gereden. Daardoor was voor het gehele jaar de bijtelling wegens privégebruik van toepassing, ondanks de sluitende rittenadministratie over het eerste halfjaar.

Belastingplichtig in Nederland als ook in België wordt gewoond?

Een huisarts en zijn vrouw bezitten in Nederland een woning, maar wonen in een huurhuis in België. Zij stellen dat ze in 2001 zijn verhuisd naar het huurhuis in België en daarom niet belastingplichtig zijn in Nederland voor de afkoop van een oudedagslijfrente, een stamrecht en de liquidatie-uitkeringen uit twee BV’s. De Nederlandse woning kan volgens hen niet kwalificeren als een duurzaam verblijf, omdat deze zo beschadigd is dat deze niet meer op normale wijze bewoond kan worden. Dit blijkt uit het lage verbruik van gas, licht en water. De inspecteur heeft echter voldoende aangetoond dat het middelpunt van hun levensbelangen in Nederland ligt, aldus het hof. De Hoge Raad bevestigt deze uitspraak.

Geen fictieve erfrechtelijke verkrijging

De Successiewet 1956 regelt de belastingheffing over schenkingen en nalatenschappen. Deze wet bevat een aantal fictiebepalingen. Een daarvan merkt als een verkrijging krachtens erfrecht aan de aangroei van blote naar volle eigendom van een goed waarvan de erflater een vruchtgebruik had. De erflater wordt geacht het vruchtgebruik van een goed te hebben gehad als hij aan degene ten laste van wie het genot van het goed komt niet jaarlijks daadwerkelijk 6% van de waarde van het goed betaalt. Een fictieve erfrechtelijke verkrijging verhoogt het bedrag waarover erfbelasting betaald moet worden.

De Belastingdienst corrigeerde de hoogte van een erfrechtelijke verkrijging volgens de aangifte erfbelasting met een fictieve verkrijging van € 375.000. De erflater had enkele jaren voor zijn overlijden een schenking gedaan door aan ieder van zijn kinderen een dergelijk bedrag rentedragend schuldig te erkennen. De rente bedroeg 6% en werd jaarlijks vooruit betaald. Volgens de Belastingdienst was over de periode van 23 maart 2007 tot en met 31 maart 2007 geen rente betaald. De eerste rentebetaling had volgens de omschrijving betrekking op de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008. Dat was voor de Belastingdienst aanleiding om de schuldig gebleven schenking als fictieve erfrechtelijke verkrijging aan te merken.

Volgens de akte van schuldigerkenning zou “op één april tweeduizendzeven over het alsdan sedert de datum van de akte tot en met eenendertig maart tweeduizendacht verstreken tijdvak” rente worden betaald. De Rechtbank Den Haag legde deze bepaling zo uit dat de eerste rentebetaling van € 45.000 betrekking had op de periode van 23 maart 2007 tot en met 31 maart 2008. Het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 gaat uit van betaling van rente achteraf. Door 6% rente vooraf te betalen heeft de erflater meer rente betaald dan waartoe het Uitvoeringsbesluit hem verplichtte. Daarom was van een fictieve verkrijging geen sprake

Lening onzakelijk geworden door handelen schuldeiser

Een lening tussen gelieerde partijen is onzakelijk als de geldverstrekker een debiteurenrisico loopt dat een onafhankelijke derde niet zou hebben geaccepteerd. Behoudens bijzondere omstandigheden wordt ervan uitgegaan dat het debiteurenrisico is aanvaard met de bedoeling het belang van de gelieerde partij te dienen. Een eventueel verlies op de geldlening komt niet in mindering op de winst of het inkomen van de geldverstrekker. Een lening kan aanvankelijk zakelijk zijn, maar tijdens de looptijd onzakelijk worden. Ook dan geldt dat een eventueel verlies niet (meer) in mindering komt op de winst of het inkomen.

Een dga, die een lening had verstrekt aan zijn BV, heeft volgens de rechtbank gedurende de looptijd van de lening zijn positie als schuldeiser verslechterd. Met instemming van de dga wijzigden de BV en de bank de bestaande kredietovereenkomst. De kredietfaciliteit van de BV werd daardoor uitgebreid, maar de BV moest extra zekerheden geven. De dga moest zich borg stellen en de bank stelde als voorwaarde dat de door hem aan de BV verstrekte lening werd achtergesteld bij de kredieten van de bank. Door de verslechtering van zijn positie als schuldeiser te accepteren werd de lening aan de BV onzakelijk. Volgens de rechtbank zou een onafhankelijke derde het door de dga geaccepteerde debiteurenrisico niet hebben genomen. Gevolg van de onzakelijkheid van de lening was dat de latere afwaardering niet aftrekbaar was van het inkomen van de dga.

Studerend Kind

Studerend kind? Makkelijker kunnen we het niet maken. Wel iets goedkoper.  

We willen natuurlijk allemaal graag dat onze kinderen studeren. Het is een investering in hun toekomst en wie weet, nemen ze later de zaak wel van u over. Maar zo’n studie is niet alleen tijdrovend, het kost ook het nodige. En de belastingregels zijn wat gewijzigd, dat maakt het er niet eenvoudiger op. Gelukkig is er toch een manier om uw kinderen fiscaal aantrekkelijk door hun studie te helpen. Financieel dan, dat studeren moeten ze toch echt zelf doen.

 

Toekomstig fiscaal voordeel

Per 1 januari 2015 vervalt de aftrek voor kosten van levensonderhoud voor kinderen jonger dan 21 jaar. Uw kind kan wel zelf fiscaal voordeel behalen door directe studiekosten (collegegeld, computerkosten, examengeld en dergelijke) af te trekken bij de aangifte inkomstenbelasting. Dat is vooral handig als uw kind geen of een laag belastbaar inkomen heeft. Die studie-uitgaven worden dan als persoonsgebonden aftrek naar de toekomst verlegd. En na de studie verrekent uw kind die aftrek met het belastbaar inkomen. Uw kind bouwt zo dus een toekomstig voordeel op.

Lenen en terugbetalen

Het lastige is dat uw kind die studiekosten waarschijnlijk niet zelf kan betalen (anders hoeft u niet bij te springen, nietwaar?). Maar het is wel een voorwaarde voor aftrek dat de kosten gemaakt worden door het kind zelf. De oplossing is dat u uw kind geld leent. Om te voorkomen dat de belastingdienst die lening als schenking ziet, rekent u 6% rente en maakt u een leenovereenkomst. Vermeld daarin het doel van de lening en een terugbetalingsverplichting. En dat terugbetalen kan dan weer eenvoudig door de jaarlijkse schenkingsvrijstelling van € 5.277 te benutten.

Studie fiscale aftrekpost

Ook zonder de aftrek voor de kosten van levensonderhoud van uw studerende kind is er zo dus fiscaal voordeel te behalen. De studie wordt er niet makkelijker van. Maar wel wat goedkoper.

 

Beheer vakantiewoningen geen onderneming

De inkomstenbelasting kent een rangorderegeling om te bepalen hoe een bepaald voordeel als belastbaar inkomen moet worden aangemerkt wanneer dat voordeel in beginsel op meerdere manieren in de belastingheffing zou kunnen worden betrokken. Volgens de rangorderegeling wordt een voordeel toegerekend aan het eerste hoofdstuk van de wet waaraan het voordeel zou kunnen worden toegerekend. De winst uit onderneming gaat in de wet vooraf aan het resultaat uit overige werkzaamheden en aan het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Eerst moet dus worden beoordeeld of een voordeel behoort tot de winst uit onderneming. Is dat niet het geval dan komt de vraag aan de orde of sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden en vervolgens of sprake is van inkomen uit sparen of beleggen. Een onderneming is een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die deelneemt aan het maatschappelijke productieproces om winst te behalen. Voor het onderscheid tussen winst uit onderneming en inkomen uit sparen en beleggen kan de omvang van de factor arbeid van belang zijn. Het bezit en het beheer van een aantal onroerende zaken kwalificeert in beginsel niet als een onderneming.

De eigenaar van een aantal vakantiewoningen nam deze vanaf de aankoop in 2004 op in box 3. Met ingang van 1 januari 2008 merkte de eigenaar de exploitatie van de vakantiewoningen aan als een onderneming. Volgens de rechtbank waren er geen bijzondere omstandigheden die een herkwalificatie van de bezittingen rechtvaardigden. Herkwalificatie tot werkzaamheidsvermogen was evenmin aan de orde. De positie van de eigenaar was niet veranderd. De woningen werden zowel in 2008 als in de jaren daarvoor door een verhuurorganisatie te huur aangeboden. De werkzaamheden die de eigenaar met ingang van 2008 was gaan verrichten vloeiden niet voort uit de eigendom maar uit de familierelatie met de directeur/aandeelhouder van de verhuurorganisatie.

In hoger beroep heeft Hof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank onderschreven

Wijzigingen inkomstenbelasting 2015

Met ingang van 1 januari 2015 zijn de volgende zaken gewijzigd in de inkomstenbelasting.

Tarieven box 1
Het tarief in de eerste schijf bedraagt 8,35% (2014: 5,15%). Het tarief in de tweede schijf bedraagt 13,85% (2014: 10,85%). De tarieven in de derde en de vierde schijf zijn gelijk gebleven. Inclusief 28,15% (2014: 31,15%) premies volksverzekeringen is het tarief in de eerste schijf 36,5% (2014: 36,25%) en in de tweede schijf 42% (2014: idem). Vanaf de derde schijf worden geen premies volksverzekeringen geheven. Het tarief inclusief premies in de tweede schijf is gelijk aan het belastingtarief in de derde schijf.

Voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt geldt een lager percentage premies volksverzekeringen, nl. 10,25% (2014: 13,25%).
Dit komt omdat zij geen AOW-premie hoeven te betalen.

Tarieven box 2
Het reguliere tarief in box 2 bedraagt 25%. In 2014 gold voor het inkomen in box 2 tot € 250.000 een lager tarief van 22%.

Tarief box 3
Ondanks de lage rendementen op spaar- en beleggingstegoeden is het tarief in box 3 onveranderd 30% over een fictief behaald rendement van 4% (effectief tarief 1,2% van de waarde).

Heffingskortingen
De maximale algemene heffingskorting bedraagt € 2.203 (2014: € 2.103). Vanaf een inkomen van € 19.822 (2014: €  19.645) daalt de algemene heffingskorting met 2,32% (2014: 2%), maar niet verder dan tot € 1.342 (2014: € 1.366). Voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt daalt de algemene heffingskorting tot € 685 (2014: € 693).

De maximale arbeidskorting bedraagt € 2.220 (2014: € 2.097). Vanaf een inkomen van € 49.770 (2014: €  40.721) daalt de arbeidskorting met 4% (2014: idem), maar niet verder dan tot € 184 (2014: € 367). Voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt daalt de arbeidskorting tot € 94 (2014: € 186).

De maximale werkbonus bedraagt € 1.119 (2014: € 1.119). De minimale leeftijd voor de werkbonus is verhoogd van 60 naar 61 jaar.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt minimaal € 1.033 (2014: € 1.024) en loopt vanaf een arbeidsinkomen van € 4.857 (2014: € 4.814) met 4% op tot maximaal € 2.152 (2014: € 2.133).

De tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen bedraagt 0,33% (2014: 0,67%) van deze uitkeringen, met een maximum van € 61 (2014: € 121).

De levensloopverlofkorting is maximaal € 207 (2014: € 205) per jaar waarin bedragen zijn gestort in de levensloopregeling.

De ouderschapsverlofkorting en de alleenstaande-ouderkorting zijn vervallen. In 2014 bedroegen deze resp.  € 4,29 per verlofuur en € 947 (€ 481 voor AOW-gerechtigde alleenstaande ouders).

Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.050.000 (2014: € 1.040.000) bedraagt 0,75% (2014: 0,7%) van de waarde. Het verhoogde eigenwoningforfait voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.050.000 (2014: € 1.040.000) bedraagt 2,05% (2014: 1,8%). Aftrek van betaalde hypotheekrente in de vierde tariefschijf gaat tegen 51% (2014: 51,5%) in plaats van tegen het tabeltarief van 52%.

De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning is onbelast als de uitkering niet meer bedraagt dan € 36.600 (2014: € 36.300) bij tenminste 15 jaar premiebetaling en niet meer dan € 161.500 (2014: € 160.000) bij 20 jaar of meer premiebetaling. Met ingang van 1 januari 2013 is de vrijstelling voor de kapitaalverzekering eigen woning voor nieuwe gevallen vervallen.

De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2015 € 4.954 (2014: € 4.748).

Levensonderhoud kinderen
De forfaitaire aftrek voor bijdragen in het levensonderhoud van kinderen is afgeschaft per 1 januari 2015.

Lijfrentepremie
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie (jaarruimte) 13,8% (2014: 15,5%) van de premiegrondslag, met een maximum van € 12.153 (2014: € 25.181). De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.
Wie in de voorgaande 7 jaar de jaarruimte niet (geheel) heeft benut kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze reserveringsruimte bedraagt 17% (2014: idem) van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.052 (2014: € 6.989). Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal 10 jaar jonger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 13.927 (2014: € 13.802).

De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van  € 100.000 en verminderd met de (AOW) franchise ter grootte van € 11.936 (2014: € 11.829). Voor het jaar 2014 gold een maximale premiegrondslag van € 162.457.

Voor tijdelijke oudedagslijfrenten is het maximale bedrag van de jaaruitkering € 21.142 (2014: € 20.953). Premies voor tijdelijke oudedagslijfrenten zijn alleen aftrekbaar als de uitkeringen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Wijzigingen loonbelasting

Per 1 januari 2015 zijn de volgende zaken gewijzigd in de loonbelasting.

80%-regeling voor afkoop levenslooptegoed
In 2013 konden deelnemers aan de levensloopregeling het levenslooptegoed volledig opnemen, waarbij over slechts 80% van het levenslooptegoed op 31 december 2011 loonheffingen werden ingehouden. Wie in 2013 geen gebruik heeft gemaakt van deze regeling, krijgt in 2015 een herkansing. Bij volledige opname hoeft slechts over 80% van het levenslooptegoed op 31 december 2013 (inclusief rendement) loonheffingen ingehouden te worden. Uiteraard kan de werknemer daarna geen gebruik meer maken van het overgangsrecht.

Gebruikelijk loon
Het gebruikelijk loon, dat is het salaris dat een werknemer met een aanmerkelijk belang tenminste moet verdienen, is vastgesteld op het hoogste van de volgende bedragen:

  • 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
  • het loon van de meestverdienende werknemer van de werkgever of van een verbonden lichaam;
  • € 44.000.

De regeling geldt bijvoorbeeld voor de dga. In de gebruikelijkloonregeling is het volgende veranderd:

  • de doelmatigheidsmarge is gedaald van 30% naar 25%. De afwijking van het loon van de dga ten opzichte van het voor hem geldende gebruikelijk loon is daardoor kleiner;
  • het begrip “meest vergelijkbare dienstbetrekking” vervangt het begrip “soortgelijke dienstbetrekking”. Daardoor zijn ook vergelijkingen mogelijk met werknemers die niet hetzelfde werk doen.

Werkkostenregeling
Met ingang van 2015 is de werkkostenregeling verplicht en de mogelijkheid om de oude regeling voor vergoedingen en verstrekkingen toe te passen vervallen. De vrije ruimte voor onbelaste vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers bedraagt 1,2% (2014: 1,5%) van de fiscale loonsom. Voor een maaltijd in een bedrijfskantine geldt als normbedrag € 3,20 (2014: € 3,15) per maaltijd. Voor huisvesting en inwoning geldt als normbedrag € 5,40
(2014: € 5,35)  per dag.

Belangrijke wijzigingen in de werkkostenregeling zijn:

  1. invoering noodzakelijkheidscriterium;
  2. wijziging afrekensystematiek;
  3. invoering concernregeling;
  4. invoering gerichte vrijstelling voor producten uit eigen bedrijf.

1. Noodzakelijkheidscriterium
Het noodzakelijkheidscriterium houdt in dat een werkgever bepaalde voorzieningen, die hij voor de bedrijfsvoering noodzakelijk acht, aan de werknemer kan vergoeden of verstrekken zonder fiscaal rekening te hoeven houden met een privévoordeel van de werknemer. Het noodzakelijkheidscriterium geldt alleen voor gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur.

2. Afrekensystematiek
De werkgever hoeft met ingang van 2015 niet meer per tijdvak te controleren of de vrije ruimte wordt overschreden. Na afloop van het kalenderjaar kan de werkgever voor alle vergoedingen en verstrekkingen uit dat jaar in één keer toetsen of de vrije ruimte wordt overschreden en de eventueel verschuldigde belasting op de aangifte over het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar afdragen. Desgewenst kan een werkgever de loonbelasting al eerder in gedeelten afdragen.

3. Concernregeling
Door de invoering van de concernregeling is het mogelijk om op concernniveau de vrije ruimte vast te stellen en te toetsen. Daarvoor geldt als voorwaarde dat de moedermaatschappij voor 95% of meer eigenaar is van de (klein)dochtermaatschappij(en) gedurende het hele kalenderjaar.

4. Gerichte vrijstelling
Aan de bestaande gerichte vrijstellingen is toegevoegd het verlenen van korting op goederen uit eigen bedrijf, voor zover de korting niet meer bedraagt dan 20% en het totaal bedrag aan korting per werknemer per jaar niet meer dan € 500.

Bijtellingspercentages privégebruik auto 2015

Alle brandstoffen
Bijtelling in % Uitstoot CO2 in g/km
 4  0
 7  1-50
 14  51-82
 20  83-110
 25  >110

N.B. Deze percentages en uitstootgrenzen gelden voor auto’s die in 2015 worden aangeschaft of te naam gesteld.