Depotstelsel komt er definitief niet

Volgens een bericht op de website van de Belastingdienst komt het depotstelsel er niet. Dat betekent dat de g-rekeningen blijven bestaan. Het depotstelsel zou aanvankelijk per 1 januari 2014 worden ingevoerd. In de periode van 1 juli 2014 tot 1 juli 2015 zouden de bestaande g-rekeningen door een depot worden vervangen. Het systeem van de g-rekeningen wordt volgens het bericht toekomstbestendig gemaakt. Wat dat inhoudt is nog niet duidelijk. De systematiek van vrijwaring door storting op de g-rekening verandert niet. Ook de doelgroepen veranderen niet.

De invoering van een verplichte g-rekening voor niet-gecertificeerde uitzendondernemingen gaat voorlopig niet door. Ook de mogelijke uitbreiding voor zzp’ers om een g-rekening te openen wordt niet verder onderzocht.

Studerend Kind

Studerend kind? Makkelijker kunnen we het niet maken. Wel iets goedkoper.  

We willen natuurlijk allemaal graag dat onze kinderen studeren. Het is een investering in hun toekomst en wie weet, nemen ze later de zaak wel van u over. Maar zo’n studie is niet alleen tijdrovend, het kost ook het nodige. En de belastingregels zijn wat gewijzigd, dat maakt het er niet eenvoudiger op. Gelukkig is er toch een manier om uw kinderen fiscaal aantrekkelijk door hun studie te helpen. Financieel dan, dat studeren moeten ze toch echt zelf doen.

 

Toekomstig fiscaal voordeel

Per 1 januari 2015 vervalt de aftrek voor kosten van levensonderhoud voor kinderen jonger dan 21 jaar. Uw kind kan wel zelf fiscaal voordeel behalen door directe studiekosten (collegegeld, computerkosten, examengeld en dergelijke) af te trekken bij de aangifte inkomstenbelasting. Dat is vooral handig als uw kind geen of een laag belastbaar inkomen heeft. Die studie-uitgaven worden dan als persoonsgebonden aftrek naar de toekomst verlegd. En na de studie verrekent uw kind die aftrek met het belastbaar inkomen. Uw kind bouwt zo dus een toekomstig voordeel op.

Lenen en terugbetalen

Het lastige is dat uw kind die studiekosten waarschijnlijk niet zelf kan betalen (anders hoeft u niet bij te springen, nietwaar?). Maar het is wel een voorwaarde voor aftrek dat de kosten gemaakt worden door het kind zelf. De oplossing is dat u uw kind geld leent. Om te voorkomen dat de belastingdienst die lening als schenking ziet, rekent u 6% rente en maakt u een leenovereenkomst. Vermeld daarin het doel van de lening en een terugbetalingsverplichting. En dat terugbetalen kan dan weer eenvoudig door de jaarlijkse schenkingsvrijstelling van € 5.277 te benutten.

Studie fiscale aftrekpost

Ook zonder de aftrek voor de kosten van levensonderhoud van uw studerende kind is er zo dus fiscaal voordeel te behalen. De studie wordt er niet makkelijker van. Maar wel wat goedkoper.

 

Ontslag op staande voet na niet toegestane vakantie

De enige werknemer en directeur van een BV werd op staande voet ontslagen omdat hij ondanks een geweigerd verzoek om vakantiedagen op te nemen toch op vakantie ging. Kort voor het indienen van het vakantieverzoek had de andere werknemer van de BV ontslag genomen. De werkgever weigerde de gevraagde vakantie met een beroep op zwaarwichtige bedrijfsbelangen. De werknemer bestreed het ontslag op staande voet, maar zowel in eerste aanleg bij de kantonrechter als in hoger beroep bij het gerechtshof bleef het ontslag in stand. De werknemer had geen zwaarwegende omstandigheden aangevoerd om juist in de door hem gewenste periode met vakantie te gaan, terwijl de werkgever bij gebrek aan adequate vervanging vooral de verzochte duur van de vakantie te lang vond. Daar kwam nog bij dat de werknemer op dat moment onvoldoende vakantiedagen had opgebouwd om de gewenste periode afwezig te zijn. De weigering van de werkgever om in te stemmen met een vakantie van de gevraagde duur was gerechtvaardigd. Het vervolgens zonder bericht van verhindering wegblijven van het werk leverde de voor ontslag op staande voet benodigde dringende reden op. Door weg te blijven zette de werknemer zijn werkgever voor het blok en kwamen de activiteiten stil te liggen. Vanuit zijn functie van directeur had de werknemer een grotere mate van verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering dan een andere werknemer.

De wettelijke regeling voor het vaststellen van vakantie van een werknemer is als volgt. De werkgever stelt de vakantie vast in overeenstemming met de wensen van de werknemer, tenzij er gewichtige redenen zijn om de vakantie niet toe te staan. De werkgever moet binnen twee weken beslissen op een verzoek om vakantiedagen vast te stellen. Doet de werkgever dat niet, dan wordt de vakantie geacht volgens de wensen van de werknemer te zijn vastgesteld. Een voorbeeld van een gewichtige reden om een vakantieverzoek te weigeren is dat door de afwezigheid van de werknemer de gang van zaken in het bedrijf wordt ontwricht.

Beheer vakantiewoningen geen onderneming

De inkomstenbelasting kent een rangorderegeling om te bepalen hoe een bepaald voordeel als belastbaar inkomen moet worden aangemerkt wanneer dat voordeel in beginsel op meerdere manieren in de belastingheffing zou kunnen worden betrokken. Volgens de rangorderegeling wordt een voordeel toegerekend aan het eerste hoofdstuk van de wet waaraan het voordeel zou kunnen worden toegerekend. De winst uit onderneming gaat in de wet vooraf aan het resultaat uit overige werkzaamheden en aan het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Eerst moet dus worden beoordeeld of een voordeel behoort tot de winst uit onderneming. Is dat niet het geval dan komt de vraag aan de orde of sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden en vervolgens of sprake is van inkomen uit sparen of beleggen. Een onderneming is een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die deelneemt aan het maatschappelijke productieproces om winst te behalen. Voor het onderscheid tussen winst uit onderneming en inkomen uit sparen en beleggen kan de omvang van de factor arbeid van belang zijn. Het bezit en het beheer van een aantal onroerende zaken kwalificeert in beginsel niet als een onderneming.

De eigenaar van een aantal vakantiewoningen nam deze vanaf de aankoop in 2004 op in box 3. Met ingang van 1 januari 2008 merkte de eigenaar de exploitatie van de vakantiewoningen aan als een onderneming. Volgens de rechtbank waren er geen bijzondere omstandigheden die een herkwalificatie van de bezittingen rechtvaardigden. Herkwalificatie tot werkzaamheidsvermogen was evenmin aan de orde. De positie van de eigenaar was niet veranderd. De woningen werden zowel in 2008 als in de jaren daarvoor door een verhuurorganisatie te huur aangeboden. De werkzaamheden die de eigenaar met ingang van 2008 was gaan verrichten vloeiden niet voort uit de eigendom maar uit de familierelatie met de directeur/aandeelhouder van de verhuurorganisatie.

In hoger beroep heeft Hof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank onderschreven

Investeringsaftrek 2015

De regeling van de investeringsaftrek is bedoeld om de investeringen in bedrijfsmiddelen te bevorderen. Er zijn drie vormen van investeringsaftrek: kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), energie-investeringsaftrek (EIA) en milieu-investeringsaftrek (MIA). De bedragen voor 2015 zijn als volgt.

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA)
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan KIA worden genoten indien het investeringsbedrag ligt tussen € 2.300 (2014: idem) en € 309.693 (2014: € 306.931). Er geldt een minimuminvesteringsbedrag per bedrijfsmiddel van € 450.
Geen KIA wordt verleend over investeringen in onder andere woonhuizen, verhuurde roerende en onroerende zaken, personenauto’s, goodwill, concessies en vergunningen. Met ingang van 2014 komen zuinige personenauto’s niet meer in aanmerking voor KIA.

Energie-investeringsaftrek (EIA)
De tarieven van de EIA voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen zijn niet gewijzigd. De EIA bedraagt 41,5% van het investeringsbedrag. Het maximale investeringsbedrag waarover aftrek wordt verleend bedraagt € 119 miljoen (2014: € 118 miljoen). Voor het recht op EIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel tenminste € 2.500 (2014: idem) bedragen.

Milieu-investeringsaftrek (MIA)
De tarieven van de MIA voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen zijn niet gewijzigd.

  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I : 36%;
  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II : 27%;
  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III: 13,5%.

Met ingang van 2014 geldt een minimuminvesteringsbedrag per bedrijfsmiddel van € 2.500. Er geldt een maximumbedrag van € 25 miljoen waarover MIA wordt verleend.

Premies werknemersverzekeringen

Voor 2015 gelden de volgende premiepercentages voor de werknemersverzekeringen

WW-Awf 2,07%
WAO/WIA basis 5,25%
Bijdrage kinderopvang 0,50%
Whk variabel, zie beschikking
Zvw 6,95%
Idem, bijdrage werknemer (indien van toepassing) 4,85%
Idem, zeevarenden 0,00%
Ufo 0,78%

Maximum premieloon per loontijdvak

 Loontijdvak  Maximum premieloon
 Dag  € 199,90
 Week  € 999,53
 Vier weken  € 3.998,15
 Maand  € 4.331,33
 Kwartaal  € 12.994
 Jaar  € 51.976

Het aantal SV-dagen in 2015 bedraagt 261. Voor de premieberekening wordt uitgegaan van 260 dagen.

Wijzigingen arbeidsrecht

Per 1 januari 2015 zijn er belangrijke wijzigingen in het arbeidsrecht doorgevoerd. Zo is de Wet Werk en Zekerheid van kracht geworden, evenals de Wet Modernisering Regelingen voor Verlof en Arbeidstijden. Onderstaand een overzicht van de maatregelen.

Wet Werk en Zekerheid

Wijzigingen per 1 januari 2015
Deze wijzigingen zien met name op tijdelijke arbeidscontracten. Het betreft zaken als proeftijdbeding, concurrentiebeding, uitzendbeding, loondoorbetalingsverplichting en aanzegtermijn.

Proeftijd
De mogelijkheid om een proeftijd te bedingen in een arbeidscontract is vervallen voor contracten met een duur van maximaal zes maanden. Voor arbeidscontracten met een duur van zes maanden tot maximaal twee jaar geldt dat een proeftijd mag worden overeengekomen, mits deze niet langer is dan een maand. De proeftijd mag maximaal twee maanden bedragen als de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor twee jaar of langer of voor onbepaalde tijd.

Concurrentiebeding
Een concurrentiebeding beperkt de werknemer in zijn vrije keuze voor een andere werkgever. Met ingang van 1 januari 2015 is de mogelijkheid om een concurrentiebeding op te nemen in contracten voor bepaalde tijd in beginsel vervallen. Alleen in bijzondere gevallen is een concurrentiebeding nog toegestaan.

Uitzendarbeid
De wet biedt de mogelijkheid om de overeenkomst tussen uitzendbureau en uitzendkracht van rechtswege te eindigen als de inlener geen gebruik van de diensten van de uitzendkracht meer wil maken. Die mogelijkheid geldt uitsluitend voor de eerste 26 weken waarin de uitzendkracht werkt voor het uitzendbureau. Dit uitzendbeding kan per 1 januari 2015 niet meer onbeperkt worden opgerekt. Het uitzendbeding mag maximaal 78 weken gelden.

Oproepcontracten
Een werkgever hoeft geen loon te betalen als een werknemer geen arbeid verricht. Heeft een werknemer zijn arbeid niet kunnen verrichten door een oorzaak die voor rekening van de werkgever komt, dan behoudt de werknemer wel recht op loon. Het recht op loondoorbetaling kan op grond van de wet voor de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst worden uitgesloten. De mogelijkheid om de loondoorbetalingsverplichting bij cao onbeperkt uit te sluiten is vervallen per 1 januari 2015.

Aanzegtermijn
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt in beginsel van rechtswege door het verstrijken van deze bepaalde tijd. Behoudens andere afspraken is opzegging of aanzegging nu niet nodig. De werkgever moet tenminste één maand voor het einde van tijdelijke contracten van zes maanden of langer schriftelijk laten weten of en onder welke voorwaarden hij het dienstverband met de werknemer wil voortzetten. De werkgever die zich daar niet aan houdt, moet één bruto maandsalaris betalen.

Wijzigingen per 1 juli 2015
Met ingang van 1 juli 2015 verandert het ontslagrecht. De huidige keuzemogelijkheid tussen de rechter en het UWV vervalt dan. Ook verandert er het een en ander ten aanzien van ontslagvergoedingen. Verder wijzigt de ketenregeling voor opvolgende contracten voor bepaalde tijd op die datum.

Ketenregeling
Momenteel mogen maximaal drie opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met een totale duur van maximaal 36 maanden worden aangegaan. Overschrijdt de totale duur de periode van 36 maanden of wordt een vierde tijdelijk contract aangeboden, dan geldt het laatste contract als een contract voor onbepaalde tijd. Een periode van drie maanden tussen twee arbeidsovereenkomsten onderbreekt de keten. Per 1 juli 2015 bedraagt de maximale periode van opvolgende contracten nog maar 24 maanden. Er is dan sprake van opvolgende contracten als de tussenliggende tijd niet langer is dan zes maanden. Gevolg is dat veel sneller dan nu een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat.

Ontslag via kantonrechter of UWV?
Vanaf 1 juli 2015 bepaalt de ontslaggrond of een werkgever ontslag moet vragen bij het UWV of bij de kantonrechter. De route loopt via het UWV bij ontslag om bedrijfseconomische redenen of wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Ontslag vanwege disfunctioneren of verwijtbaar handelen van de werknemer of vanwege een verstoorde arbeidsverhouding wordt beoordeeld door de kantonrechter.

Ontslag met instemming van de werknemer
Toestemming van het UWV of ontbinding door de kantonrechter is niet nodig als de werknemer instemt met het ontslag. Dat moet blijken uit een schriftelijke verklaring van de werknemer. De werknemer heeft een bedenktijd van twee weken om zijn instemming in te trekken. Hij hoeft daarvoor geen reden op te geven. Via het sluiten van een beëindigingsovereenkomst kunnen partijen een arbeidsovereenkomst beëindigen met wederzijds goedvinden. Ook in dat geval geldt de bedenktijd voor de werknemer. De werkgever moet de werknemer er binnen twee werkdagen op wijzen dat hij twee weken bedenktijd heeft.

Ontslagvergoeding
Vanaf 1 juli 2015 moet de werkgever bij ontslag altijd een zogenaamde transitievergoeding betalen aan de werknemer als de arbeidsovereenkomst twee jaar of langer heeft bestaan. Voor de eerste tien jaar van het dienstverband bedraagt de vergoeding een derde maandsalaris per dienstjaar. Voor alle volgende dienstjaren bedraagt de vergoeding een half maandsalaris. De vergoeding bedraagt maximaal € 75.000 of een jaarsalaris als dat hoger is dan
€ 75.000.

Deze voorgeschreven vergoeding geldt niet bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. In dat geval bepalen werkgever en werknemer in onderling overleg hoe en op welke voorwaarden de arbeidsovereenkomst eindigt.

De werkgever hoeft geen vergoeding te betalen als het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Bij ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever kan de kantonrechter een aanvullende vergoeding toekennen. De rechter bepaalt de hoogte daarvan.

Opzegtermijn
De duur van de ontslagprocedure mag in mindering komen op de opzegtermijn, zolang de resterende termijn niet korter wordt dan één maand.

Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden
De Wet Modernisering Regelingen voor Verlof en Arbeidstijden moet flexibeler gebruik van verlofmogelijkheden en het aanpassen van arbeidstijden mogelijk maken. Het gaat met name om het  opnemen van ouderschaps-, adoptie- en pleegzorgverlof en langdurend zorgverlof. De meeste maatregelen van deze wet zijn ingegaan op 1 januari 2015. De belangrijkste maatregelen zijn:

partners krijgen een onvoorwaardelijk recht op drie dagen ouderschapsverlof rond de geboorte van een kind, naast het bestaande kraamverlof van twee dagen;
het bevallingsverlof bij een langdurige ziekenhuisopname van een pasgeboren kind wordt verlengd;
het bevallingsverlof gaat over naar de vader als de moeder overlijdt bij de geboorte van het kind;
de mogelijkheden voor kort- en langdurend zorgverlof worden verruimd waardoor ook zorgverlof kan worden opgenomen voor een huisgenoot, vriend of tweedegraads familielid. Deze verruiming gaat in op 1 juli 2015;
werknemers mogen ieder jaar vragen om een andere arbeidsduur. Tot nu toe kon dat één keer per twee jaar. Ook kan verlof flexibeler worden opgenomen.

Wijzigingen inkomstenbelasting 2015

Met ingang van 1 januari 2015 zijn de volgende zaken gewijzigd in de inkomstenbelasting.

Tarieven box 1
Het tarief in de eerste schijf bedraagt 8,35% (2014: 5,15%). Het tarief in de tweede schijf bedraagt 13,85% (2014: 10,85%). De tarieven in de derde en de vierde schijf zijn gelijk gebleven. Inclusief 28,15% (2014: 31,15%) premies volksverzekeringen is het tarief in de eerste schijf 36,5% (2014: 36,25%) en in de tweede schijf 42% (2014: idem). Vanaf de derde schijf worden geen premies volksverzekeringen geheven. Het tarief inclusief premies in de tweede schijf is gelijk aan het belastingtarief in de derde schijf.

Voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt geldt een lager percentage premies volksverzekeringen, nl. 10,25% (2014: 13,25%).
Dit komt omdat zij geen AOW-premie hoeven te betalen.

Tarieven box 2
Het reguliere tarief in box 2 bedraagt 25%. In 2014 gold voor het inkomen in box 2 tot € 250.000 een lager tarief van 22%.

Tarief box 3
Ondanks de lage rendementen op spaar- en beleggingstegoeden is het tarief in box 3 onveranderd 30% over een fictief behaald rendement van 4% (effectief tarief 1,2% van de waarde).

Heffingskortingen
De maximale algemene heffingskorting bedraagt € 2.203 (2014: € 2.103). Vanaf een inkomen van € 19.822 (2014: €  19.645) daalt de algemene heffingskorting met 2,32% (2014: 2%), maar niet verder dan tot € 1.342 (2014: € 1.366). Voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt daalt de algemene heffingskorting tot € 685 (2014: € 693).

De maximale arbeidskorting bedraagt € 2.220 (2014: € 2.097). Vanaf een inkomen van € 49.770 (2014: €  40.721) daalt de arbeidskorting met 4% (2014: idem), maar niet verder dan tot € 184 (2014: € 367). Voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt daalt de arbeidskorting tot € 94 (2014: € 186).

De maximale werkbonus bedraagt € 1.119 (2014: € 1.119). De minimale leeftijd voor de werkbonus is verhoogd van 60 naar 61 jaar.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt minimaal € 1.033 (2014: € 1.024) en loopt vanaf een arbeidsinkomen van € 4.857 (2014: € 4.814) met 4% op tot maximaal € 2.152 (2014: € 2.133).

De tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen bedraagt 0,33% (2014: 0,67%) van deze uitkeringen, met een maximum van € 61 (2014: € 121).

De levensloopverlofkorting is maximaal € 207 (2014: € 205) per jaar waarin bedragen zijn gestort in de levensloopregeling.

De ouderschapsverlofkorting en de alleenstaande-ouderkorting zijn vervallen. In 2014 bedroegen deze resp.  € 4,29 per verlofuur en € 947 (€ 481 voor AOW-gerechtigde alleenstaande ouders).

Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.050.000 (2014: € 1.040.000) bedraagt 0,75% (2014: 0,7%) van de waarde. Het verhoogde eigenwoningforfait voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.050.000 (2014: € 1.040.000) bedraagt 2,05% (2014: 1,8%). Aftrek van betaalde hypotheekrente in de vierde tariefschijf gaat tegen 51% (2014: 51,5%) in plaats van tegen het tabeltarief van 52%.

De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning is onbelast als de uitkering niet meer bedraagt dan € 36.600 (2014: € 36.300) bij tenminste 15 jaar premiebetaling en niet meer dan € 161.500 (2014: € 160.000) bij 20 jaar of meer premiebetaling. Met ingang van 1 januari 2013 is de vrijstelling voor de kapitaalverzekering eigen woning voor nieuwe gevallen vervallen.

De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2015 € 4.954 (2014: € 4.748).

Levensonderhoud kinderen
De forfaitaire aftrek voor bijdragen in het levensonderhoud van kinderen is afgeschaft per 1 januari 2015.

Lijfrentepremie
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie (jaarruimte) 13,8% (2014: 15,5%) van de premiegrondslag, met een maximum van € 12.153 (2014: € 25.181). De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.
Wie in de voorgaande 7 jaar de jaarruimte niet (geheel) heeft benut kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze reserveringsruimte bedraagt 17% (2014: idem) van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.052 (2014: € 6.989). Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal 10 jaar jonger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 13.927 (2014: € 13.802).

De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van  € 100.000 en verminderd met de (AOW) franchise ter grootte van € 11.936 (2014: € 11.829). Voor het jaar 2014 gold een maximale premiegrondslag van € 162.457.

Voor tijdelijke oudedagslijfrenten is het maximale bedrag van de jaaruitkering € 21.142 (2014: € 20.953). Premies voor tijdelijke oudedagslijfrenten zijn alleen aftrekbaar als de uitkeringen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Wijzigingen loonbelasting

Per 1 januari 2015 zijn de volgende zaken gewijzigd in de loonbelasting.

80%-regeling voor afkoop levenslooptegoed
In 2013 konden deelnemers aan de levensloopregeling het levenslooptegoed volledig opnemen, waarbij over slechts 80% van het levenslooptegoed op 31 december 2011 loonheffingen werden ingehouden. Wie in 2013 geen gebruik heeft gemaakt van deze regeling, krijgt in 2015 een herkansing. Bij volledige opname hoeft slechts over 80% van het levenslooptegoed op 31 december 2013 (inclusief rendement) loonheffingen ingehouden te worden. Uiteraard kan de werknemer daarna geen gebruik meer maken van het overgangsrecht.

Gebruikelijk loon
Het gebruikelijk loon, dat is het salaris dat een werknemer met een aanmerkelijk belang tenminste moet verdienen, is vastgesteld op het hoogste van de volgende bedragen:

  • 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
  • het loon van de meestverdienende werknemer van de werkgever of van een verbonden lichaam;
  • € 44.000.

De regeling geldt bijvoorbeeld voor de dga. In de gebruikelijkloonregeling is het volgende veranderd:

  • de doelmatigheidsmarge is gedaald van 30% naar 25%. De afwijking van het loon van de dga ten opzichte van het voor hem geldende gebruikelijk loon is daardoor kleiner;
  • het begrip “meest vergelijkbare dienstbetrekking” vervangt het begrip “soortgelijke dienstbetrekking”. Daardoor zijn ook vergelijkingen mogelijk met werknemers die niet hetzelfde werk doen.

Werkkostenregeling
Met ingang van 2015 is de werkkostenregeling verplicht en de mogelijkheid om de oude regeling voor vergoedingen en verstrekkingen toe te passen vervallen. De vrije ruimte voor onbelaste vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers bedraagt 1,2% (2014: 1,5%) van de fiscale loonsom. Voor een maaltijd in een bedrijfskantine geldt als normbedrag € 3,20 (2014: € 3,15) per maaltijd. Voor huisvesting en inwoning geldt als normbedrag € 5,40
(2014: € 5,35)  per dag.

Belangrijke wijzigingen in de werkkostenregeling zijn:

  1. invoering noodzakelijkheidscriterium;
  2. wijziging afrekensystematiek;
  3. invoering concernregeling;
  4. invoering gerichte vrijstelling voor producten uit eigen bedrijf.

1. Noodzakelijkheidscriterium
Het noodzakelijkheidscriterium houdt in dat een werkgever bepaalde voorzieningen, die hij voor de bedrijfsvoering noodzakelijk acht, aan de werknemer kan vergoeden of verstrekken zonder fiscaal rekening te hoeven houden met een privévoordeel van de werknemer. Het noodzakelijkheidscriterium geldt alleen voor gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur.

2. Afrekensystematiek
De werkgever hoeft met ingang van 2015 niet meer per tijdvak te controleren of de vrije ruimte wordt overschreden. Na afloop van het kalenderjaar kan de werkgever voor alle vergoedingen en verstrekkingen uit dat jaar in één keer toetsen of de vrije ruimte wordt overschreden en de eventueel verschuldigde belasting op de aangifte over het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar afdragen. Desgewenst kan een werkgever de loonbelasting al eerder in gedeelten afdragen.

3. Concernregeling
Door de invoering van de concernregeling is het mogelijk om op concernniveau de vrije ruimte vast te stellen en te toetsen. Daarvoor geldt als voorwaarde dat de moedermaatschappij voor 95% of meer eigenaar is van de (klein)dochtermaatschappij(en) gedurende het hele kalenderjaar.

4. Gerichte vrijstelling
Aan de bestaande gerichte vrijstellingen is toegevoegd het verlenen van korting op goederen uit eigen bedrijf, voor zover de korting niet meer bedraagt dan 20% en het totaal bedrag aan korting per werknemer per jaar niet meer dan € 500.

Bijtellingspercentages privégebruik auto 2015

Alle brandstoffen
Bijtelling in % Uitstoot CO2 in g/km
 4  0
 7  1-50
 14  51-82
 20  83-110
 25  >110

N.B. Deze percentages en uitstootgrenzen gelden voor auto’s die in 2015 worden aangeschaft of te naam gesteld.